ETF-promovendus: Polarisatie in Gereformeerde Kerk was funest tegenover oprukkend atheïsme
Polarisatie in de kerk. Zij was er al in de Gereformeerde Kerk in de Lage Landen. Ds. Salomon van Til probeerde, geïnspireerd door Descartes, het conflict tussen voetianen en coccejanen te beslechten in de strijd tegen een wérkelijke vijand: Spinoza’s radicale verlichting en het oprukkend atheïsme.
Dat is de kern van het proefschrift van Matthias Mangold, die vrijdag promoveert aan de Evangelische Theologische Faculteit (ETF) in Leuven op het onderwerp ”Towards a Reformed Enlightenment: The Cartesio-Cocceian Synthesis in the Theology of Salomon van Til (1643–1713)”. Promotoren zijn Andreas Beck en Aza Goudriaan.
Mangold is van Duitse afkomst, studeerde in Basel en werkt momenteel als junior onderzoeker bij het Institute for Post-Reformation Studies aan de ETF, een instituut opgericht door Andreas Beck samen met twee andere theologen Willem van Asselt en Antoon Vos. Mangold won in 2017 de scriptieprijs van de Gereformeerde Bond.
Volgeling Coccejus
Van Til was een volgeling van Johannes Coccejus, een theoloog die een sterk christologische lezing van de profetische prediking in het Oude Testament voorstond vanuit het perspectief van een doorgaande ontwikkeling van het verbond. Van Til, hoogleraar theologie in Leiden, verbond deze standpunten met inzichten van de Franse filosoof René Descartes. Een verbinding tussen deze beide standpunten was zijns inziens een antwoord op de opkomende radicale verlichting en het atheïsme.
Mangold: „Voor Van Til en veel van zijn mede-cartesianen was Descartes duidelijk een christelijk denker die nieuwe en deugdelijke argumenten gaf voor het bestaan van God en de onsterfelijkheid van de menselijke ziel. Descartes beschouwde zichzelf als een goed, rooms-katholiek, christen en er zijn goede redenen om aan te nemen dat dit oprecht was. Van Til laat echter ook zien dat apologetische instrumenten, zoals het cartesianisme, niet neutraal zijn en uiteindelijk het geloof kunnen ondermijnen. Vergeleken met veel van de theologen in zijn traditie, zoals bijvoorbeeld Balthasar Bekker, nam Van Til een zeer gematigd standpunt in als het gaat om de betekenis van de rede in de interpretatie van de Bijbel. Van Til wees de rol van kerk of traditie in de uitleg van de Schrift niet af, maar hij betoogde dat traditie, het werk van vooraanstaande theologen of een synode geen gezag op zichzelf hadden. Christenen moeten dit alles wel gebruiken in hun meningsvorming, maar uiteindelijk moeten ze zelf in hun eigen geweten van overtuigd worden dat een gegeven interpretatie werkelijk is wat de Heilige Geest in de Schrift zegt.”
Van Til scheidde rede en geloof, filosofie en theologie, scherp, aan de andere kant verbond hij ze nauw met elkaar. Wringt dat niet?
„Het onderscheid functioneert bij hem vooral in de kennisleer. De mens kent filosofische waarheden door de rede, en theologische waarheden door het geloof en de Bijbel. Deze twee terreinen van de waarheid moeten niet vermengd worden, wat volgens Van Til het geval was in de scholastieke theologie. Niettemin zijn rede en geloof verwant voor zover ze beide waarheden zijn die door God zijn gegeven. De waarheid van het geloof en de rede kunnen elkaar ook nooit tegenspreken. Daarom is het volgens Van Til mogelijk dat we de interpretatie van bepaalde Schriftgedeelten moeten herzien wanneer nieuwe wetenschappelijke en filosofische inzichten opduiken, zoals toentertijd het copernicanisme. Aan de andere kant is het ook mogelijk dat nieuwe filosofische ideeën moeten worden verworpen omdat ze niet verzoenbaar zijn met wat duidelijk in de Schrift wordt geopenbaard. Er is dus een regulerende relatie die twee kanten op gaat.”
Van Til ontpopte zich als een irenisch theoloog die de verschillende partijen van voetianen en coccejanen met elkaar wilde verzoenen. Waren de tegenstellingen niet fundamenteel?
„Nee, volgens Van Til waren het beide legitieme posities in de Gereformeerde Kerk. De verschillen betroffen ondergeschikte leerpunten, zoals over het verbond, maar niet het fundament van de gereformeerde belijdenis. Daarom moesten de vertegenwoordigers van beide stromingen streven naar eenheid en eendracht. Van Til was bang voor een tweede grote splitsing na de remonstrantse crisis rond de synode van Dordt. Bovendien zat er ook een politieke kant aan Van Tils irenische opstelling: de conflicten tussen voetianen en coccejanen hadden een grote impact op de Nederlandse Republiek die nog in oorlog met Frankrijk verkeerde.”
Hoe modern was Van Til feitelijk? Kan dat eigenlijk wel: op weg naar een „gereformeerde” verlichting?
„Naar zeventiende-eeuwse maatstaven was Van Til zeker een orthodox theoloog wiens leer stevig geworteld was in de gereformeerde belijdenis. Wel zijn er bepaalde zaden in zijn werk die vooruitlopen op de latere verlichting, zoals het vertrouwen in de rede als bron van waarheid, een kritische houding ten opzichte van de menselijke traditie, optimisme ten aanzien van nieuwe inzichten en een pleidooi voor tolerantie. Ze zijn echter in geen enkel opzicht radicaal, wel typerend voor het gematigde theologische klimaat eind zeventiende eeuw.”
Wat kunnen we van Van Til leren?
„Hij was niet bereid zijn toevlucht te nemen tot het louter privédomein van het persoonlijk geloof. Ook zijn irenische opstelling is van blijvende betekenis. Focussen op eenheid in fundamentele waarheden en ruimte laten voor diversiteit in niet-essentiële zaken, is natuurlijk geen nieuw idee uitgevonden door Van Til, maar hij heeft wel heel concrete richtlijnen opgesteld die vandaag de dag nog steeds goed toepasbaar zijn. Een voorbeeld is zijn nadruk op privégesprekken in plaats van publieke polemieken. Misverstanden kunnen het beste worden gecorrigeerd in persoonlijke, broederlijke correspondentie en het privé houden van deze discussies voorkomt publieke onrust in kerk en samenleving.”