Razzia in de sinterklaasnacht
De Duitse kampen waar eind 1944 duizenden opgepakte Nederlanders werden tewerkgesteld, waren feitelijk vernietigingskampen. Die conclusie trekt journalist D. Verkijk in zijn boek ”De Sinterklaasrazzia van 1944.” Honderden Nederlanders kwamen er om door ziekte, gruwelijke mishandelingen en moedwillige uithongering.
L. Vogelaar
Minstens 81 van deze slachtoffers waren opgepakt tijdens de Sinterklaasrazzia in Haarlem en omgeving. Met opzet gingen de Duitsers in de vroege morgen van 6 december op mensenroof, omdat ze -terecht- vermoedden dat veel ondergedoken mannen voor de sinterklaasavond even naar huis waren gekomen. De ’buit’ omvatte zo’n 1300 mannen.
Ter herinnering aan hen nam Verkijk dit jaar het initiatief tot het ophangen van een gedenkplaat in de stationshal van Haarlem. M. Douma, een van de weggevoerde mannen, hing de plaquette op 11 oktober op. Dat gebeurde illegaal, omdat de Nederlandse Spoorwegen geen medewerking wilden verlenen.
De decemberrazzia was een vervolg op de drijfjacht in andere steden. Nadat op 10 en 11 november in Rotterdam 50.000 en in Schiedam 5000 mannen opgepakt waren, volgde een week later een razzia in de Noordoostpolder. Ook Friesland, Apeldoorn, Dordrecht, Delft en het Westland kregen een beurt. De mensenroof in Den Haag, Voorburg en Rijswijk mislukte 21 november echter, doordat deze via Radio Oranje tijdig bekend geworden was. In plaats van bijna 40.000 werden er ’maar’ 13.000 mannen opgepakt.
Kolenschuiten
Ook over deze razzia, Operatie Sneeuwvlok, is bij uitgeverij Aspekt een boek verschenen. R. Vugs beschrijft daarin hoe de Hagenaren werden opgepakt en met kolenschuiten naar Duitsland werden afgevoerd. Het was het begin van een tijd vol ontberingen. Vugs sprak met degenen die het meemaakten en achterhaalde ook dagboekaantekeningen van de toen 18-jarige J. J. Voskuil, die ondergedoken zat om aan de Duitse razzia’s te ontkomen. In Den Haag is de afgelopen maand een tentoonstelling over de razzia geopend.
Journalist Verkijk noemt het merkwaardig dat er in Amsterdam geen grote razzia werd gehouden. De Duitsers zagen daar echter van af omdat de razzia in de regio Den Haag mislukt was. Ze beperkten zich nu tot kleinere acties, zoals op 6 december in de regio Haarlem en later die maand op de gedeelten van Goeree-Overflakkee en Schouwen-Duiveland die niet onder water gezet waren. Vanaf 5 december gold voor heel Noord- en Zuid-Holland en Utrecht een meldingsplicht voor de mannen die in de jaren 1905-1928 geboren waren.
Volgens Verkijk was het hoofddoel van de Duitsers niet om alle opgepikten te werk te stellen, maar ze vreesden dat de mannen de geallieerden zouden helpen als die het nog bezette deel van Nederland zouden binnenvallen. In 1943 had Hitler al laten merken dat hij geen hoge pet op had van de Nederlanders. Hij verwachtte dat de invasie in Nederland zou plaatshebben omdat „de bevolking daar eerder dan waar ook zo’n invasiepoging de nodige rugdekking zal geven. Zoals bekend zijn de Nederlanders het brutaalste en opstandigste volk van heel het Westen.”
Levende kleren
In totaal werden er in de laatste maanden van 1944 tussen de 120.000 en 150.000 mannen en jongens opgepakt. Daarvan kwamen er meer dan 1000 in den vreemde om het leven, van wie honderden in kamp Rees, waar ook veel Haarlemmers en Hagenaren zaten. In dit smerige kamp aan de Rijn kwamen ook honderden zieken uit de Achterhoek, die zo onder de luizen zaten dat anderen zeiden: „Die kleren leven meer dan de mensen.”
De vader van Verkijk was een van de Haarlemse weggevoerden. Volgens berekeningen van de journalist overleden er in een paar maanden tijd minstens 320 mannen in de kampen Rees, Bienen en Praest. Een grootse reddingsoperatie in februari en maart 1945 vanuit het Kennemerland en de Achterhoek voorkwam dat er nog veel meer slachtoffers vielen.
Twee hoofdstukken besteedt Verkijk aan ”goede Duitsers”, die mannen tijdens de razzia ontzagen of hen tijdens de gevangenschap aan voedsel hielpen. Hij beargumenteert dat een Heemstedenaar die in kamp Bienen omkwam, zestig jaar lang ten onrechte als ”fouterik” is aangemerkt en daarom nooit een laatste rustplaats op een ereveld van de Oorlogsgravenstichting heeft gekregen. Verkijk dringt aan op rehabilitatie: „Gerardus Petrus van der Eem dient alsnog de status ”oorlogsslachtoffer” te krijgen en te worden opgenomen in het Slachtofferregister van de Oorlogsgravenstichting.”
Bevroren voeten
Ds. W. A. Zeydner, hervormd predikant in Rotterdam, ging in opdracht van zijn kerkenraad naar kamp Rees. Hij was geschokt door de slechte leefomstandigheden. De mannen hadden elk maar één deken, waar de sneeuw soms centimeters dik op lag. Ze liepen met blote voeten in klompen en velen hadden bevroren voeten. Een man met een afgestorven voet werd toch nog naar zijn werk gesleept om te spitten. Het rapport van ds. Zeydner, waarin hij kerken en burgemeesters opriep om in actie te komen voor opheffing van dit verschrikkelijke kamp, werd ter kennis van rijkscommissaris Seyss-Inquart gebracht. Maar de ellende duurde voort tot de geallieerden kwamen.
De gevangenen in de werkkampen waren er volgens een beschrijving van kort na de oorlog „de prooi van wanhopige sadisten” geweest. Het is aangrijpend om te lezen welke fysieke en psychische gevolgen dat heeft gehad, soms levenslang.
N. a. v. ”De Sinterklaasrazzia van 1944”, door Dick Verkijk, uitg. Aspekt, Soesterberg, 2004; ISBN 90 5911 279 2; 302 blz.; € 22,95;
”Operatie Sneeuwvolk - De razzia van Den Haag”, door Reinold Vugs, uitg. Aspekt, Soesterberg, 2004; ISBN 90 5911 270 9; 141 blz.; € 14,95.