Thanksgiving soms middel tot verzoening
Dankdag houden in crisistijd. In de Amerikaanse geschiedenis is dat vaker voorgekomen. Desondanks hebben de verschillende presidenten er steeds op gewezen dat ondanks alle zorgen er nog veel is om dankbaar voor te zijn. Fragmenten uit een zestal proclamaties.
„Laten we ondanks alle verdriet instemmen met de psalmendichter, die zingt dat de Heere onze levenskracht en ons schild is.”
Dat zei Joe Biden deze week tijdens de traditionele bijeenkomst bij het Witte Huis waarbij de president kiest welke kalkoen er geslacht zal worden voor de Thanksgivingmaaltijd.
Biden riep op te denken aan hen die grote verliezen hebben geleden. „Aan de mensen die lege stoelen hebben aan de eettafel vanwege corona of door een andere wrede speling van het lot of door een ongeluk. Het verdriet dat ze meedragen is diep.”
Terwijl Amerika al ruim anderhalf jaar te maken heeft met de ernstige gevolgen van de coronacrisis en gebukt gaat onder polarisatie, wordt ook dit jaar op de vierde donderdag van november Thanksgivingday gehouden. Zoals dit al vele tientallen jaren gebeurt.
De traditie gaat terug op de dankdagsamenkomst die de Pilgrim Fathers in 1621 voor het eerst hielden. Zij wilden in hun nieuwe vaderland God hun dank bewijzen voor de ontvangen weldaden. Het idee om dat één keer per jaar op een speciale dag te doen, hadden ze opgedaan tijdens hun verblijf in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
President Abraham Lincoln was het die in 1863 besloot om deze vierde donderdag van november tot een nationale dag van afzondering te bestempelen. Dat was niet bedoeld als vakantiedag en evenmin primair om te genieten van een overvloedige maaltijd. Het ging Lincoln er vooral om te bidden tot God en zich tot Hem te bekeren. De Amerikanen moesten niet alleen danken voor de goede gaven die ze hadden ontvangen, ze dienden ook „nederig boete te doen” voor alle zonden en onrecht. Daarbij wees Lincoln ook op de diepe verdeeldheid waar de Verenigde Staten in zijn tijd mee te maken hadden. Dat was een nationale schuld.
De gebruikelijke maaltijd bij Thanksgiving diende overigens volgens Lincoln wel degelijk te worden gehouden. Die had naar zijn oordeel een belangrijke functie in het dringend noodzakelijke verzoeningsproces. Tijdens een maaltijd kunnen tegenstellingen overbrugd worden, zo was zijn gedachte.
Wellicht heeft Lincoln zich daarbij laten leiden door hetgeen George Washington, Amerika’s eerste president, driekwarteeuw eerder had gedaan. Op 3 oktober 1789, toen Amerika bitter verdeeld was over de nieuwe grondwet, zei Washington dat het nodig was Thanksgiving te houden waarbij de Heere „onze oprechte en nederige dank” wordt toegebracht.
Washington en Lincoln, beiden president in een tijd van conflicten, wisten dat eenheid niet bereikt zou worden door te vechten op slagvelden, maar door zich te richten tot God en „Zijn onverdiende barmhartigheden en zegeningen die mensen verenigen.”
Net als Washington hoopte Lincoln dat het samenbindende effect van een Thanksgivingmaaltijd zou helpen bij het helen van wonden in een diep verdeelde natie.
Thomas Kidd, een kerkhistoricus uit Texas die zich met de geschiedenis van Thanksgivng heeft beziggehouden, zegt: „De geschiedenis heeft inderdaad geleerd dat gemeenschappelijke maaltijden verzoenend kunnen werken. Dat moet hoop geven in de huidige tijd waarin polarisatie het land kwelt. Alleen, het is geen wondermiddel. Dat heeft de geschiedenis ook wel uitgewezen.”
Zes presidentiële proclamaties
Dankdag houden in crisistijd. In de Amerikaanse geschiedenis is dat vaker voorgekomen. Desondanks hebben de verschillende presidenten er steeds op gewezen dat ondanks alle zorgen er nog veel is om dankbaar voor te zijn. Fragmenten uit een zestal proclamaties.
Lincoln – 1863
President Abraham Lincoln was de eerste president die in 1863 een proclamatie uitgaf aan de vooravond van de jaarlijkse Thanksgivingsday. De Verenigde Staten werden geteisterd door de burgeroorlog, het grootste en bloedigste binnenlandse conflict uit de Amerikaanse geschiedenis. De proclamatie kwam enkele maanden na de Slag bij Gettysburg, waarbij naar schatting 53.000 Amerikanen sneuvelden, gewond of vermist raakten.
Lincoln merkte op dat, zelfs toen het interne conflict woedde, „de vrede met alle naties bewaard is gebleven, de orde is gehandhaafd, de wetten geëerbiedigd en gehoorzaamd, er allerwege een goede verstandhouding heeft geheerst, behalve op het oorlogstoneel.”
„Geen menselijke raad heeft deze grote dingen ontworpen, geen sterfelijke hand heeft ze gewerkt. Het zijn de genadegaven van de allerhoogste God Die, terwijl Hij Zijn toorn over onze zonden had kunnen uitstorten, ons nochtans gedachtig is geweest.”
„Ik beveel hun aan dat zij, terwijl zij Hem de verschuldigde offers brengen voor zulke merkwaardige verlossingen en zegeningen, tevens met ootmoedig berouw over de verkeerdheid en de ongehoorzaamheid des volks, al degenen in Zijn hoede aanbevelen, die door de beklagenswaardige burgeroorlog waarin wij zonder ons toedoen verwikkeld zijn, weduwen, wezen, treurenden of lijdenden geworden zijn, en dat zij vurig smeken om de tussenkomst van de hand des Almachtigen tot heling van de wonden der natie en tot herstel, zo spoedig als dit met de goddelijke bedoelingen overeenkomstig is, van het volle genot van vrede, eensgezindheid en rust.”
Wilson – 1917
Tegen de zin van president Woodrow Wilson was Amerika in april 1917 daadwerkelijk in de Eerste Wereldoorlog betrokken geraakt. Het vocht aan de zijde van de geallieerden tegen Duitsland. Ondanks die ernstige situatie riep Wilson ertoe op dankdag te houden. In zijn proclamatie schreef hij:
„Het is reeds lang de goede gewoonte onder ons volk om zich jaarlijks, in de vruchtbare herfst, tot de almachtige God te wenden met lofprijzing en dankzegging voor Zijn vele zegeningen en barmhartigheden aan ons land betoond.
Die gewoonte volgen we ook nu, te midden van een door oorlog en onmetelijke rampspoed geschokte wereld, te midden van verdriet en groot gevaar. Want zelfs door de duisternis heen zien we de grote zegeningen die God ons heeft geschonken. Zegeningen die beter zijn dan louter gemoedsrust en economische welvaart.”
Wilson vervolgde met te zeggen dat de Amerikaanse betrokkenheid bij de oorlog een „kans was om de mensheid te dienen zoals we ooit onszelf dienden op de grote dag van onze Onafhankelijkheidsverklaring, door de wapens op te nemen tegen een tirannie die dreigde overal mensen te beheersen en te vernederen en door zich aan te sluiten bij andere vrije volkeren door voor alle naties van de wereld te eisen wat we destijds voor onszelf eisten en verkregen.”
„Er gaat een nieuw licht op over ons. De grote plichten van een nieuwe dag wekken een nieuwe en krachtigere nationale geest in ons op. Nooit zullen we meer verdeeld zijn, of ons de vraag stellen waaruit we gemaakt zijn.”
Roosevelt – 1942
President Franklin D. Roosevelt trad in 1932 aan als president van de VS. Hij leidde zijn land in de jaren dertig door de crisis. Toen de economische problemen waren overwonnen, raakte Amerika door de Japanse aanval op Pearl Harbor op 7 december 1941 betrokken in de Tweede Wereldoorlog.
Aan de vooravond van de eerstvolgende Thanksgiving citeerde Roosevelt in een dankdagproclamatie Psalm 23. Hij riep „elke Amerikaan op zijn eigen manier” op om „zijn stem op te heffen naar (of tot) de hemel.”
„In de laatste maanden van dit bijna voorbije jaar zien we onze Republiek en de Naties schouder aan schouder in de strijd op vele fronten voor het behoud van onze vrijheid.
Laten we ons, geïnspireerd door geloof en moed, met nieuwe krachten richten op het werk waarmee we in deze tijd van nationale nood worden geconfronteerd: in de strijdkrachten en de koopvaardij; in fabrieken en kantoren; op boerderijen en in de mijnen; op snelwegen, spoorwegen en luchtwegen; op andere plaatsen van openbare dienst aan de natie; en in onze huizen.”
Johnson – 1968
De Democraat Lyndon B. Johnson was president in de roerige jaren zestig. Hij volgde de in 1963 vermoorde John F. Kennedy op en werd een jaar later zelf gekozen. De sociale onrust in die jaren had te maken met de burgerrechtenstrijd van de Afro-Amerikanen die soms leidde tot gewelddadige acties en met grote demonstraties tegen de oorlog in Vietnam. Het jaar 1968 werd daarnaast gestempeld door de moord op dr. Martin Luther King en op Robert F. Kennedy. In die situatie gaf Johnson zijn dankdagproclamatie uit.
Johnson begon met te zeggen dat veel Amerikanen „misschien meer geneigd zijn om Gods genade en leiding te vragen dan om Hem te danken voor zijn zegeningen.”
„Er zijn veel gebeurtenissen in dit jaar die onze herdenking verdienen en ons reden geven tot dankzegging”, verklaarde hij, waarbij hij als voorbeelden „het uithoudingsvermogen en de stabiliteit van onze democratie”, „de toenemende welvaart van ons volk” en „nieuwe doorbraken in de medische wetenschap” gaf.
„Deze gebeurtenissen geven niet alleen stof tot de diepste dankbaarheid, maar wekken ook het vertrouwen dat onze natie, als de ontvanger van een geluk boven dat van enige andere natie ooit, haar huidige beproevingen zal overwinnen en een rechtvaardiger samenleving voor haar volk zal bereiken.”
Carter – 1979
Jimmy Carter was president van 1977 tot 1981. Tijdens zijn regering kreeg Amerika te maken met grote economische problemen, vooral omdat de import van olie uit het Midden-Oosten dramatisch afnam door de harde opstelling van de Arabische landen. Desondanks riep hij in oktober 1979 ertoe op om dankdag te houden. Kort na de uitgifte van de proclamatie gijzelde een groep fanatieke Iraniërs 79 Amerikanen die werkzaam waren op de ambassade van de VS in Teheran.
Carter wees erop dat Thanksgiving „voor het eerst in dit land werd gevierd, niet op een moment van ongebreidelde triomf, maar in tijden van grote tegenspoed.
Net als degenen die voor ons kwamen, zeggen we dank voor buitengewone verlossingen en zegeningen, in een tijd van zowel gevaren als grote verwachtingen.
Laat ons dankbaar zijn voor wat we hebben ontvangen, niet vertrouwend op onze rijkdom en ons comfort, maar op de kracht van ons streven, opdat alle naties op dezelfde manier gezegend zouden worden met vrijheid en overvloed en in vrede zouden leven.”
Bush – 2001
Nauwelijks twee maanden na de aanslagen van 11/9 gaf president George W. Bush een dankdagproclamatie uit. Daarin wees hij op de „buitengewone tijden” en stelde dat „wij, als volk en individueel, altijd reden hebben om op God te hopen en te vertrouwen, ondanks grote tegenspoed.”
„Laten we in het bijzonder dankbaar zijn voor de onbaatzuchtige offers van degenen die zich in dienst van anderen stelden na de terroristische aanslagen, waarbij ze ten koste van hun eigen veiligheid hun buren te hulp schoten.
Laten we ook onze leiders op elk niveau bedanken die de talloze reacties hebben gepland en gecoördineerd die nodig zijn om deze ongekende nationale crisis aan te pakken. En laten we dankbaar zijn voor de miljoenen gelovige mensen die hun hart met liefde en gebed hebben geopend voor mensen in nood, waardoor we een diepere eenheid en een sterkere vastberadenheid hebben bereikt.”