Evolutiebiologen staan versteld van snelle aanpassing olifanten
Wie gelooft in evolutie denkt doorgaans in een tijdspanne van miljoenen jaren. Achterhaald, stellen biologen, zo’n proces kan ook binnen tientallen jaren gebeuren. Olifanten in zuidelijk Afrika zijn volgens hen het bewijs.
Het was op 22 oktober een berichtje dat zomaar voorbijkwam: olifanten evolueren razendsnel door stroperij.
Wat was er aan de hand? Biologen hadden ontdekt dat in een groep dikhuiden in Mozambique opvallend veel vrouwtjes zonder slagtanden rondliepen. Omdat in dit Afrikaanse land veel is gestroopt door lieden die het op ivoor gemunt hadden, lijkt zo’n effect logisch. Immers, waar je niet op jaagt, blijft over en in dit geval zijn dat olifanten zonder slagtanden.
Toch was er meer aan de hand, want ook een jongere generatie olifanten bleek slagtandeloos te zijn, terwijl er niet of nauwelijks werd gestroopt. De conclusie van de biologen: olifanten hebben zich daar in korte tijd aangepast aan die bedreigende toestand door de groei van slagtanden te stoppen. Een generatie olifanten heeft nu niets meer te vrezen van stropers omdat ze slagtandeloos zijn.
Klein detail: het zijn uitsluitend vrouwtjes die er tandeloos bijlopen, en ook daarvoor hadden biologen wel een verklaring. Die tandloosheid wordt veroorzaakt door een genetische mutatie op het X-chromosoom, en daarvan hebben vrouwtjes er twee, mannetjes slechts één, en precies dat wordt de mannen fataal. Mutatie bleek dodelijk voor dieren met slechts één zo’n chromosoom.
De reden dat dit bericht de krant haalde was natuurlijk omdat dit aanpassingsproces zich in korte tijd had voltrokken, en dat past niet in het beeld dat biologen vanouds hebben van evolutie. „Normaal duurt het generaties voordat een diersoort zich aanpast aan veranderingen”, reageerde evolutiebioloog Jacintha Ellers op het bericht, „maar dit ging razendsnel.”
Wie bezwaar heeft tegen de nogal geladen term evolutie kan hier ook uit de voeten met aanpassing. Voordeel is dat je je met de biologen kunt blijven verwonderen over die ongekend gevarieerde dieren- en plantenwereld zonder dat je hun evolutiedenken hoeft over te nemen.
Als we het dan toch hebben over snelle aanpassingen: je zou willen dat egels een voorbeeld namen aan die vrouwtjesolifanten. Als er weer eens een platgereden is op de weg, zou je wensen dat deze stekelbeestjes bij het zien van koplampen wegrennen in plaats van zich oprollen. En hoe lang zal het duren voordat verkleurende hermelijnen zich aanpassen aan onze zachte winters, waarin je beter bruin of groen in plaats van wit kunt zijn?
Eigenlijk is snelle aanpassing van dieren aan nieuwe omstandigheden geen nieuws meer sinds evolutiebioloog Menno Schilthuizen zijn boek ”Darwin in de stad” (uitgeverij Atlas, 2018) uitbracht. De Leidse wetenschapper kreeg in 2018 de Jan Wolkers Prijs uitgereikt, als schrijver van het beste natuurboek van dat jaar. Schilthuizen heeft het niet over olifanten, wel over motten, muizen, mezen en duiven. Dieren en beestjes in de ”urban jungle”, de stad, waar die zich razendsnel aanpassen aan een nieuw bestaan.
Zomaar een citaat: „Wat doet de natuur als ze uitdagingen en kansen tegenkomt? Ze evolueert. (…) Hoe groter de druk, hoe sneller en ongrijpbaarder ze dat doet.” Schilthuizen typeert evolutie als „een alledaags proces” dat „hier en nu kan worden geobserveerd!”
Een opmerkelijk voorbeeld is de Londense metromug, die zich schuilhoudt in het buizenstelsel van de Londense metro. Deze ondergrondse muggen bleken in elk van de drie metrolijnen genetisch van elkaar te verschillen. De muggenwolken worden weliswaar door de voortrazende treinen heen en weer gepompt door het buizenstelsel, contact met elkaar hebben ze niet, want tot overstappen op station Oxford Circus zijn ze (nog) niet in staat. Elke lijn heeft zodoende zijn eigen metromug, maar gezamenlijk verschillen ze genetisch sterk van hun bovengrondse verwanten, en, schrijft Schilthuizen, ook hun leefwijze is anders geworden. Zo halen metromuggen bloed uit passagiers, terwijl bovengrondse vrouwtjes vooral vogels aanprikken.
Terug van de mug naar de olifant, want als het om aanpassing gaat –snel of traag– zijn olifanten sowieso kampioenen. Dat kan ook niet anders voor een kolos die zich in onherbergzame streken staande dient te houden, terwijl er toch dagelijks zo’n 170 kilo aan voedsel naar binnen moet. Aan water slurpt een dikhuid tussen de 70 en 90 liter per dag op. Is er van dit alles voldoende dan overbruggen kuddes zo’n 3 à 6 kilometer per dag, bij schaarste maken ze dagelijks tochten van wel 40 kilometer.
Vooral oudere vrouwtjes –dieren met 30, 40 jaar ervaring– zijn rasechte overlevers die in hun geheugen talloze details opslaan met informatie over waar en wanneer ergens iets groeit, en waar zich water bevindt. Zij zijn ook steevast de leiders van een groep van zo’n tien, twaalf jongere olifanten. Sterft zo’n leidster dan is de groep tijdelijk compleet van slag.
In die strijd om te overleven houden groepen ook onderling intensief contact, en een scala aan geluiden zetten ze daarbij in. „Vrouwtjes zijn enorme kletsers”, schrijft Jonathan Kingdon in zijn boek ”African Mammals”. „Ze grommen, brullen, trompetteren om daarmee een variatie aan informatie door te geven”, en daar horen ook subtiele hints over emoties bij. De Zuid-Afrikaanse bioloog dr. Peter Apps meldt in zijn boek ”Wild Ways” dat iedere olifant een unieke stem heeft die andere olifanten herkennen.
Bijzonder is het voor mensen niet hoorbare lage gebrom (1 tot 35 Hertz) van vrouwtjes die vruchtbaar zijn en dat zeker 4 kilometer verderop door andere olifanten kan worden opgepikt. Vooral mannetjes raken er opgewonden van en volgen het geluid tot ze bij de bron zijn. Ook zij zelf produceren die extreem lage tonen en doen dat vooral als ze bronstig zijn (”musth”). Ook voor mensen is die toestand van stieren belangrijk om te weten, omdat ze dan extreem gevaarlijk zijn. Zodra grote hoeveelheden vloeistof uit klieren aan weerszijden van de kop stromen is het oppassen. Ook vrouwtjes hebben zulke klieren, de geur van de vloeistof die zij produceren geeft andere olifanten informatie over wie ze is, tot welke groep ze behoort en wat haar gemoedstoestand is.
Olifanten zijn op en top sociale dieren en op die manier hebben ze zich aangepast aan een leven in de moeilijkste gebieden – van droge savannes tot het regenwoud. Alleen de mens lijkt de olifant te kunnen vloeren. Door zijn leefterrein te verwoesten, en als stropers uit te zijn op zijn of haar slagtanden. Maar daarop heeft deze kolos kennelijk iets gevonden: zonder slagtanden geboren worden.