Eis: dienstverlening na overlijden gehandicapte
De 35-jarige Vlissinger P. B. heeft donderdag voor de rechtbank in Middelburg 120 uur dienstverlening tegen zich horen eisen. Door zijn toedoen liep een gehandicapte vrouw in bad zware brandwonden op, waarna zij overleed. Volgens officier van justitie H. den Hartog is er sprake van dood door schuld.
B., een oproepkracht in de zorg, deed op 2 juni vorig jaar een meervoudig gehandicapte vrouw in bad in een gezinsvervangend tehuis van de gehandicaptenstichting Arduin in Middelburg. Hij had vergeten de temperatuur van de kraan, die na reiniging van het bad op 55 graden stond, te verlagen. Het slachtoffer, de 44-jarige R. Bimmel, liep daardoor tweedegraadsbrandwonden op. Enkele dagen later overleed de vrouw.
Tijdens de behandeling van de zaak bleek dat B. geen enkele kennis van de gehandicaptenzorg had. Ook was hij niet BIG-geregistreerd, want anders had hij voor de medische tuchtrechter moeten komen. Hij kende de vrouw die hij moest verzorgen niet en informatieoverdracht over de vrouw ontbrak volledig. Overigens was stichting Arduin, waarbij B. in dienst was, van de gebrekkige communicatie op de hoogte. Zo kon B. niet weten dat de vrouw nauwelijks kon praten en ook niet reageerde op pijn.
Op de bewuste dag moest B. zich vervoegen bij een voor hem onbekend adres, waar hij te laat aankwam. Direct bij binnenkomst kreeg hij de opdracht de vrouw in bad te doen. Het bad bleek bevuild te zijn met ontlasting. Bij gebrek aan een desinfecterende behandeling van het bad besloot B. het met heet water te reinigen en aansluitend het bad vol te laten lopen. Hij merkte dat de beveiliging van de thermostaat kapot was.
Vervolgens deed hij samen met een collega, die op het punt stond te vertrekken, de vrouw in bad. Tijdens de overdracht hoorde B. de vrouw zachtjes jammeren. Hij zag dat haar benen knalrood waren. De vrouw werd uit bad gehaald, met koud water besproeid en naar een ziekenhuis overgebracht, waar zij later die week overleed.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg oordeelde dat er „onder ongunstige omstandigheden een moment van onachtzaamheid was geweest” en dat er geen richtlijnen bestonden omtrent de badprocedure en dat B. nooit iets was uitgelegd.
B.’s raadsman Smit oordeelde dat zijn cliënt moest worden vrijgesproken omdat de vrouw ook leed aan ernstige dermatologische problemen. Volgens hem bestond er geen direct verband tussen de brandwonden en het overlijden.
B. heeft inmiddels een andere baan. Uitspraak op 17 april.