Aanslagen hebben Turkse joden „sterker gemaakt”
Drie aanslagen in zeven jaar tijd. Terroristen weten de weg naar de grootste synagoge van Turkije. De joodse gemeenschap in Istanbul herdenkt dezer dagen de jongste bomaanslag van november vorig jaar, die 21 mensen het leven kostte. „De aanslagen hebben ons sterker gemaakt.” Dood en verderf op de sabbat.
De gouden letters op de gevel glimmen in het zonlicht: ”Neve Salom”. De synagoge is gevestigd in een smal winkelstraatje, tussen tien, twaalf elektronicazaakjes. Zo’n 25 tot 30 meter verder staat een moskee. Moslims bidden midden op straat op een vloerkleed. Aan het eind van de weg staat de beroemde, uit 1348 daterende Galatatoren van Istanbul.
De ingetogen gevel van de synagoge oogt nieuw. Twee zwarte stalen deuren onderbreken de 12 meter lange, glad gestukadoorde voorkant. Een grijs betonnen rand met davidssterren vormt de enige versiering op het verder onopvallende pand. Drie camera’s houden de omgeving in de gaten. In een wachthokje iets verderop waakt een gewapende agent.
De orthodox-joodse gemeenschap in Istanbul is op haar hoede. Iedereen is welkom in het gebedshuis, maar niemand komt er zomaar binnen. Alleen op uitnodiging van het rabbinaat zwaaien de 10 centimeter dikke, zwaar gepantserde deuren in de 30 centimeter dikke betonnen muur open. In het portaal wacht een nieuwe stalen deur met een nieuwe betonnen muur. En daarna nog een. Drie betonnen muren, drie gepantserde deuren.
Achter dat gewapende beton bevindt zich een onverwacht grote gebedsruimte. In het warme, donkerbruin uitgevoerde interieur branden tientallen lampen.
Iedere gast moet zich minimaal een dag van tevoren aanmelden en identificeren via een fax met een kopie van zijn paspoort. Op een zwaarbewaakt kantoor van de joodse gemeenschap in hartje Istanbul beoordelen medewerkers de aanvraag. De controle bij de ingang is streng. Medewerkers keren tassen binnenstebuiten. En nog eens, en nog eens.
Niet zonder reden. Half november vorig jaar, op sabbat, verwoestte een zware autobom de voorkant van de synagoge en acht omliggende winkelpanden. In de Neve Shalom werd juist bar mitswa gevierd, de feestelijke gebeurtenis waarbij jongens zonen der wet worden. Op hetzelfde moment blies een terrorist zich op voor Beth Israel, de synagoge in de wijk Sisli. Bij beide aanslagen raakten in totaal 200 omstanders gewond, 21 mensen werden gedood. Ook de twee daders kwamen om. Het Britse consulaat was drie dagen later aan de beurt.
De Neve Shalom was eerder doelwit van aanslagen. In 1986 schoten twee Palestijnse militanten met machinepistolen 22 mensen dood. Vijf jaar later blies een zelfmoordcommando zich op en lieten drie omstanders het leven. De herstelwerkzaamheden na de jongste aanslag zijn nog altijd in volle gang.
„De dader kwam aanrijden in een bestelbusje en blies zichzelf onmiddellijk op”, vertelt een gastvrije medewerker van de synagoge. „Geen naam in de krant”, benadrukt hij bezorgd. „Ook geen foto. Dat kan ons ernstig in gevaar brengen.”
De joodse gemeenschap kan niet voorzichtig genoeg zijn. „Ik ben hier betrokken bij de joodse opleidingen”, vertelt de dertiger. Hij glimlacht. „Ook dat is een leugen.”
Enkele minuten na de aanslag arriveerde de woordvoerder ter plekke. De eerste aanblik zal hij nooit vergeten. Paniek, chaos, vuur, geschreeuw, sirenes. De explosie sloeg een krater van 2 meter in het wegdek. „Alles zag zwart”, vertelt hij. „Dit is erger dan oorlog. Overal lagen lichaamsdelen. Mensen zochten in paniek naar familieleden.”
Overbuurman Gültekin Serdar raakte gewond door de kracht van de explosie. Over zijn voorhoofd en rechteroor lopen twee diepe littekens. Stille getuigen. De winkelier in lampen en lampenkappen werkt pal tegenover de synagoge. Zijn winkel werd totaal verwoest.
Hij gebaart naar het midden van de straat. „Daar blies de man zich op. Met een bom van 470 kilo.” Een wiel van het opgeblazen bestelbusje rolde zijn winkelportiek binnen. Serdar wandelt zijn winkeltje door. „Een van de veiligheidsmensen van de synagoge stierf hier”, wijst hij. „Daar op de trap.”
Van de 21 omgekomen mensen behoorden er 7 tot de synagoge. „Ik heb een goede vriend verloren”, vertelt de woordvoerder van de synagoge. Hij staart stil voor zich uit. Even maar.
Hoeveel materiële schade de bomaanslag heeft veroorzaakt, weet hij niet. Wil hij ook niet weten. „Die vraag is niet relevant. Geld komt er altijd weer. Maar de mensen die we hebben verloren, die komen niet meer terug”, voegt hij er zachtjes aan toe.
Een schoonmaakster haalt een natte doek over de banken. Morgen is het sabbat. Dikke rijen witte anjers sieren het podium. Links en rechts staan prachtig geschikte bloemstukken. Zonlicht werpt een zachte gloed door het glas-in-loodraam achter het spreekgestoelte. Het licht glanst langs de davidsster. In de serene stilte herinnert niets aan de bloedige gebeurtenissen van vorig jaar.
Na drie aanslagen lijkt de 25.000 leden tellende joodse gemeenschap in Istanbul en Izmir -de zogenaamde musevi- te kunnen wachten op een vierde. „Natuurlijk ben ik daar bang voor. Er komt zonder enige twijfel een nieuwe aanslag. Je kunt proberen je ertegen te beveiligen, maar ik laat mijn leven er niet door veranderen. Daar word je paranoïde van.”
Welke maatregelen de joodse gemeenschap heeft genomen om zich te beschermen, wil de woordvoerder niet zeggen. „We doen geen mededelingen over veiligheidsmaatregelen.”
Hij maakt zich geen illusies. Aanslagen zijn nooit voor 100 procent te voorkomen. „Kijk naar de Twin Towers. Dat had toch niemand verwacht. Terroristen zullen altijd een weg vinden om toe te slaan.”
De Turkse overbuurman reageert ogenschijnlijk onverschrokken. Bang? „Ik heb al drie aanslagen overleefd.” Hij geeft toe dat zijn zaak zich op een gevaarlijke plaats bevindt. „Wat moet ik? Dit familiebedrijf is hier al zestig jaar gevestigd. Van vader op zoon. Moet ik nu weg?” Medewerker Orkan Creyik haalt vertwijfeld zijn schouders op. „Ik moet wel werken om voor mijn vrouw en kinderen te zorgen.”
De twee gelijktijdig uitgevoerde bomaanslagen van vorig jaar zijn opgeëist door de Turkse moslimgroep IBDA-C. Niet iedereen neemt die claim serieus. De beschuldigende vinger wijst vooral richting al-Qaida, niet het minst om de gruwelijke precisie waarmee de dubbele aanslag is uitgevoerd.
Het feit dat de aanvallen zijn gericht tegen de joden in Istanbul doet veel inwoners pijn. Veel Turken zijn er immers trots op dat hun land -en voorheen het Ottomaanse Rijk- een vluchthaven was voor joden die elders in de verdrukking kwamen. Het drie jaar geleden geopende Joods Museum brengt deze historie uitgebreid voor het voetlicht.
Vooral joden uit Spanje vonden na de verbanning door de Spaanse koning een veilig heenkomen in Turkije. Nog altijd spreken veel Turkse joden Spaans. „Spreekt u geen Spaans?” vraagt de telefoniste van het joodse kantoor hoopvol. Helaas.
De joodse gemeenschap laat zich niet uit het veld slaan. De woordvoerder recht zijn schouders en stampt op de vloer. „De aanslagen hebben ons sterker gemaakt”, reageert hij resoluut. „Bovendien is de band met andere gemeenschappen in het land hechter geworden. De terroristen willen ons onderwerpen aan hun wetten en regels. Ze willen dat wij ons leven veranderen. Maar dat kúnnen wij niet. Dan houden we op jood te zijn.”