Meditatie: Genade maakt schuldig
Hoe kan dat nu? Kan genade schuldig maken? Het is toch juist zo dat ontvangen genade betekent dat de schuld van zondaren tegenover de Heere wordt uitgewist?
In hoofdstuk 1 van zijn brief geeft de apostel Paulus uiting aan zijn diepe verlangen om de christelijke gemeente in Rome te bezoeken. Tot nog toe was hij daartoe niet in de gelegenheid geweest. In hem leeft echter een verlangen om in het grote Rome de christenen te laten delen „in enige geestelijke genadegave, waardoor u versterkt zou worden” (Rom. 1:11). Zo ziet Paulus dus het werk als apostel: anderen laten delen in de geestelijke genade die hij zelf ontving uit Gods hand.
Dat verlangen beperkt zich echter niet alleen tot de christenen. Paulus verlangt ernaar dat ook andere inwoners van Rome daarin delen. Of die nu afkomstig zijn uit hoogontwikkelde volkeren of uit barbaarse culturen. Of het nu gaat om filosofen en hooggeleerden („wijzen”) of om ongeletterden. Ongeacht afkomst of opleidingsniveau wil hij hun het heerlijk Evangelie van Gods genade in Christus bekendmaken en hen opwekken tot geloof.
Ja: het is meer dan alleen een verlangen. Het is een heilig moeten. Hij staat in de schuld tegenover hen. Als apostel is hij immers geroepen om juist de heidenen te bereiken? Als hij dat niet doet, wie zal hun dan het Licht der wereld verkondigen?
Is dat alleen iets wat is voorbehouden aan apostelen? Het is duidelijk dat Paulus een bijzondere roeping had. Toch zou deze missionaire drang eenieder die de rijkdom van Gods genade kent moeten aansporen ook anderen daarin te laten delen.
De heidenen in Rome weten niet dat er iemand is die hun iets van onschatbare waarde schuldig is. Het is alsof iemand je 100 euro geeft en erbij zegt dat hij die aan een ander moet geven. Op dat moment maakt dat je schuldig tegenover die ander, ook al weet hij of zij daar op dat moment nog niets van.
Zo is eenieder die genade ontving, schuldig daar ook anderen in te laten delen. De kerk en haar leden hebben de opdracht om wat ze zelf ontvingen door te geven. Het is niet bestemd om zelf te houden, maar aan te bieden aan hen die in de duisternis van het heidendom hun weg gaan.
Dat is doorgaans niet eenvoudig. Niet voor niets gaat Romeinen 1 verder met: „ik schaam mij niet voor het Evangelie van Christus.” Dat zou je immers zomaar wél kunnen doen. Maar wilt u eens omzien naar wie er in uw omgeving is, aan wie u schuldig bent de boodschap van vrije genade in Christus door te geven?
Dat kan met woorden en ook met daden. Het moet hoe dan ook in afhankelijkheid van de Heilige Geest. Laten we oog en oor hebben voor hen die van het Evangelie niet weten. Laten we hen dragen in ons gebed. Opdat zij niet verloren gaan, maar eeuwig behoud vinden!