Kerk & religie

„De exegeet is geadresseerde van de bijbeltekst”

De exegeet is degene aan wie de bijbeltekst geadresseerd is, zegt prof. dr. E. Talstra. „De tekst is niet geadresseerd aan de kerk en niet aan een geloofsleer. Dat zou indruisen tegen zijn wetenschappelijke integriteit. De exegeet verkeert in de positie van een ontvanger.”

Van een medewerker
26 November 2004 21:46Gewijzigd op 14 November 2020 01:56
APELDOORN – In Apeldoorn werd vrijdag de tweede en laatste dag gehouden van het symposium ”Over leesgedrag en leergezag”. Het symposium was belegd door de Theologische Universiteit Apeldoorn en de theologische faculteit van de Vrije Universiteit. Foto R
APELDOORN – In Apeldoorn werd vrijdag de tweede en laatste dag gehouden van het symposium ”Over leesgedrag en leergezag”. Het symposium was belegd door de Theologische Universiteit Apeldoorn en de theologische faculteit van de Vrije Universiteit. Foto R

Prof. Talstra, oudtestamenticus aan de Vrije Universiteit, sprak vrijdag in Apeldoorn op het symposium ”Over leesgedrag en leergezag” (over exegetische methoden en de bijbeluitlegger). Tussen de tekst en de huidige lezers bevindt zich een historische, morele en culturele afstand. Talstra vraagt zich af of die overbrugd kan worden. „Dat doet men wel door te veralgemeniseren. Van de maaltijd die Jezus gaf aan 5000 mensen maakt men dan een lesje in uitdelen. Je gaat dan eigenlijk op de plek van Jezus staan. Zoals Hij uitdeelde, moeten zijn volgelingen het ook doen. De bijbeltekst wil echter laten meemaken wat het betekent om te ontvangen.

In onze tijd heeft men moeite om ruimte te maken voor geloof als geloof. Vaak bouwen mensen de bijbeltekst om tot een moreel programma. Anderen willen zich direct spiritueel laten aanspreken zonder hinder van de geschiedenis te ondervinden. Van de weeromstuit kan de exegeet zich terugtrekken in zijn professionaliteit.”

Talstra stelt voor om de beschikbare data -handschriften en teksttradities- als methodologisch vertrekpunt te nemen, niet de geschiedenis. Een tweede methodologisch vertrekpunt is niet de normativiteit, maar de identiteit. „We zijn erfgenaam van een lange geschiedenis van God en mensen. We behoren tot de gemeenschap van hen die zich bij het lezen van deze teksten aangesproken weten door God. Ik denk dat het mogelijk is de geworden tekst te ontvangen en de afgelegde route te accepteren als een route gegaan door God en mensen. Historisch-kritisch onderzoek toont de ontwikkeling van die identiteit. Als gemeenschap van getuigen kunnen we met anderen over deze teksten spreken.”

Prof. dr. H. G. L. Peels en prof. dr. C. van der Kooi wierpen respectievelijk exegetisch en systematisch-theologisch licht op Psalm 110, een lied waarnaar in het Nieuwe Testament vaak verwezen wordt om Christus’ Messiasschap duidelijk te maken. Tijdens het afsluitend forum constateerde dr. Peels dat dr. Van der Kooi met zijn betoog precies de draad had opgepakt waar hij hem neergelegd had.

Minder eensgezind waren de VU-nieuwtestamenticus dr. J. Krans en prof. dr. G. C. den Hertog over Handelingen 15:16-18, „waar Lukas een citaat uit de profeet Amos in een vorm heeft gegoten die hem in het tekstverband goed uitkwam”, aldus dr. Krans, die in de Masoretische Tekst, de Septuaginta en Lukas een proces van voortgaande universalisering ziet.

„Lukas schetst zo’n proces als zeer succesvol onder het volk, maar niet onder de religieuze machthebbers. Vanuit het centrum van het ”universalisme” ontvouwt Lukas een visie op de geschiedenis van de eerste christenen met ”good guys” en ”bad guys”. Zijn claims onderbouwt hij met welgekozen citaten uit de Schrift. Laten de variaties daarin niet zien dat er geen normatief schriftgebruik was en is?

Belangrijker is nog dat Lukas’ visie op de geschiedenis misschien wel werkte voor de identiteitsbepaling van de tweede of derde generatie christenen, maar nu veel minder. Dat heeft met de verstreken eeuwen te maken, met het veranderde perspectief en ook met mijn gevoel dat ik, in de christelijke traditie staande, de scherpe zelfafgrenzing en al dan niet impliciete afwijzing van andere tradities en perspectieven niet meer nodig heb.”

Na Krans’ referaat wilde dr. Den Hertog de ”gedeconstrueerde tekst” weer opbouwen. „Met de eenvoudige constatering dat de manier waarop het Nieuwe Testament het Oude Testament citeert nogal eens anders is dan wij dat mogen doen, en dat het daarin gaat om de vrijheid van de apostelen, laat je de bijbelwetenschapper aan zichzelf over. Dat bevredigt mij ook niet. Je draagt er dan aan bij dat specialisten zich ook nog eens op jouw vlucht kunnen beroepen om hun discipline op strikt historische wijze uit te oefenen.

Van geval tot geval zullen we de tekst moeten uitpluizen en de manier accepteren waarop God ons Zijn Woord heeft gegeven. De kennis die we van het intertestamentaire jodendom hebben verworven, maakt dat we veel van wat we vroeger aan de vrijheid van de apostel toeschreven, nu godsdiensthistorisch een eindweegs kunnen traceren. Dat stelt ons voor theologische vragen.”

Dr. Den Hertogs vraag aan dr. Krans was of men, op de wijze waarop hij de bijbeltekst ziet, alleen maar een bijbelschrijver overhoudt die op enigszins vrije wijze met de citaten omgaat. „Onderzoek wijst uit dat niet precies is te achterhalen volgens welke methode Lukas tot deze wijze van citeren is gekomen. Duidelijk is in ieder geval dat dit ene citaat al een einde maakt aan onze pogingen om volstrekte zekerheid aangaande de tekst van de Schrift te krijgen.

Krans vergroot de moeilijkheden echter uit. Lukas gaat heel bewust met het citaat om en in dat kader veroorlooft hij zich een zekere vrijheid in het citeren. De vrijheid die Lukas zich veroorlooft zit naar mijn besef niet in het ”midrasj”-achtige karakter ervan, maar in zijn overtuiging dat God bezig is de dingen tot stand te brengen „die van eeuwigheid bekend zijn.” Het nieuwere bijbelonderzoek laat zien hoe God Zelf ervoor zorgt dat Zijn eigen oude woorden niet ter aarde vallen. Hij werpt er nieuw licht op.”

Dr. Krans kreeg vele kritische vragen. Dr. A. van der Dussen: „Wat doet de tekst nog als wij tot een tegenovergestelde conclusie komen?”

Prof. Peels vestigde de aandacht op de ergernis die de bijbelse boodschap oproept bij mensen. „Krans kan er historisch wel wat mee als Paulus zegt: wie een ander Evangelie predikt, is vervloekt. Systematisch-theologisch echter niets. Feitelijk hanteert hij de kaasschaaf in het Nieuwe Testament.”

Krans: „Als Matthéüs met Paulus in discussie zou gaan, ging het er net zo fel aan toe als hier. Wij maken andere keuzes. Ik verwijder geen bladzijden uit de Bijbel, maar zeg wel dat bepaalde dingen niet voor mij gelden.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer