Macron veroordeelt geweld tegen Algerijnen in Parijs 1961
De Franse president Macron heeft het bloedig neerslaan van een groot nachtelijk protest van Algerijnen, zestig jaar terug in Parijs, veroordeeld als „onvergeeflijke misdaden van de republiek”. Op 17 oktober 1961 was Algerije nog integraal deel van Frankrijk. Algerijnen in en rond Parijs die onafhankelijkheid wilden, trokken in de avond van 17 oktober naar het centrum om te betogen.
De politie trad keihard op en er vielen naar verluidt tientallen doden. Veel Fransen vonden in die tijd dat Algerije een onlosmakelijk deel van het vaderland was. Dat leidde ook in Europees Frankrijk tot veel geweld tussen voor- en tegenstanders van een onafhankelijk Algerije.
Het protest in oktober 1961 was in strijd met een lockdown uit die dagen. „Islamitische Fransen met een Noord-Afrikaans uiterlijk” mochten in Parijs vanaf 5 oktober dat jaar vanaf 20.30 uur de hele avond en nacht niet meer hun woning uit. De protesten waren dus in strijd met de avondklok en politiechef Maurice Papon (1910-2007) was goed voorbereid om duizenden betogers af te voeren naar onder meer een stadion en een sporthal waar velen zijn mishandeld. Op een brug over de Seine zouden agenten betogers hebben doodgeslagen en in de rivier gegooid. Het dodental is nog altijd omstreden.
Papon had ervaring opgedaan in de Tweede Wereldoorlog toen hij als politiechef van Bordeaux Joden bijeendreef en deporteerde. Ook was hij in Frans-Algerije actief geweest. Hij is in februari 1962 als Parijse politiechef nogmaals te keer gegaan tegen communistische voorstanders van Algerijnse onafhankelijkheid. Daarbij werden negen betogers door de politie gedood.
Macron is niet de eerste president die het geweld tegen de betogers in Parijs veroordeelt. President Mitterrand ging hem in 2012 voor.