Ontzag en eerbied
Hosea 3:5a
„Daarna zullen zich de kinderen Israëls bekeren.”
Die vreze Gods gaat gepaard met een nederig gevoelen van zichzelf, gevolgd door een groot gevoel, ontzag en eerbied voor de majesteit Gods en een ontzetting over Zijn goedheid.
Ja, dat veroorzaakt dat ze als armen en verslagenen van geest voor Zijn Woord, waarin Hij hun Zijn verbond en de goederen ervan aanbieden zou, zouden beven (Jesaja 66:2). Dat ze met een heilige en zorgvuldige bekommerdheid zouden aangedaan zijn, om die God niet te vertoornen en niets te doen, waardoor zij minder de heiligmakende en vervrolijkende kracht van Zijn Naam en Zijn goedheid zouden ondervinden en gevoelen.
Maar wanneer zou deze heilzame bekering der Joden geschieden? „Daarna”, te weten, nadat ze zo veel eeuwen zullen gezeten hebben zonder de vorm van politieke regering en zonder ware en valse godsdienst. Ja, „in het laatste der dagen.”
Deze spreekwijze moet goed verstaan worden, omdat ze doorgaans voorkomt in het Oude Testament. Eigenlijk betekent het een plaats, zoals Psalm 139:9, waar David zegt: „Nam ik vleugelen van de dageraad, woonde ik aan het uiterste der zee”, dat is, „in het uiterste en verste gedeelte van de wereld.”
Of een tijd: dan wordt het gevoegd bij het woord ”jaren” en betekent het ”einde der jaren”. Doch hier wordt het verbonden met het woord ”dagen”: dan drukt het uit de toekomst, hoedanig die ook zijn mag.
Johannes Bierman, predikant te Boetzelaar
(”De prophetie van Hosea verklaard”, 1702)