Paus geeft relikwieën aan orthodoxen
Paus Johannes Paulus II overhandigt zaterdag tijdens een viering in de Sint-Pieter in Vaticaanstad de stoffelijke overblijfselen van de kerkvaders Gregorius van Nazianze (329-ca. 390) en Johannes Chrysostomus (ca. 345-407) aan de orthodoxe patriarch van Constantinopel, Bartholomeos I.
De stoffelijke overblijfselen van de kerkleraren waren in respectievelijk de achtste en de dertiende eeuw uit Constantinopel (het huidige Istanbul) naar Rome overgebracht. In de zestiende eeuw kregen de beenderen een plaats in de Sint-Pieter. Met de teruggave wil de paus het streven naar hereniging van de Rooms-Katholieke Kerk en de orthodoxe kerken kracht bijzetten. De twee kerken gaan sinds het schisma van 1054 hun eigen weg.
De orthodoxe kerkleider patriarch Bartholomeos I bezocht eind juni ook al Vaticaanstad. Toen woonde hij op het Sint-Pietersplein in Vaticaanstad een mis bij waarin paus Johannes Paulus II voorging. Dat bezoek markeerde de veertigste verjaardag van de historische ontmoeting tussen paus Paulus VI en patriarch Athenagoras. Die ontmoeting, op 29 juni 1964, in Jeruzalem maakte de weg vrij voor een gezamenlijke verklaring van de twee kerkleiders een jaar later. Daarmee werden de wederzijdse banvloeken opgeheven die de Rooms-Katholieke Kerk en de orthodoxe kerken na het schisma van 1054 over elkaar hadden uitgesproken.
De scheiding tussen de Rooms-Katholieke en de Oosters-Orthodoxe Kerk voltrok zich toen paus Leo IX de patriarch van Constantinopel, Michael Caerularius, excommuniceerde. Dit feit moet overigens worden beschouwd als het einde van een proces van vervreemding, dat al veel eerder was begonnen en waarvan de eerste verschijnselen al in de vierde eeuw na Christus te constateren waren. Behalve theologische waren ook politieke en culturele factoren op dit proces van invloed. Voornaamste factor in het dispuut werd de erkenning van de paus te Rome.
Na 1054 werden meer dan eens pogingen aangewend om het schisma op te heffen. Deze pogingen leidden in 1439 op het concilie van Florence tot een voorlopige unie.
Ook in de achterliggende jaren klonk van tijd tot tijd de roep de banden tussen beide kerken aan te halen of deze zelfs te herenigen. Daarvan lijkt voorlopig, althans als het gaat om de Russisch-Orthodoxe Kerk, zeker geen sprake. Eind juni hield het onafhankelijke Russische onderzoeks- en marketingbureau Romir een representatieve opiniepeiling onder 2000 volwassen Russen uit alle delen van het land. Uit dit onderzoek kwam, aldus de Russische krant Pravda (De Waarheid), naar voren dat de grote meerderheid van de Russen (69 procent) vindt dat de twee kerken gescheiden van elkaar moeten blijven bestaan. Slechts 17 procent van de respondenten deelt de mening dat de beide kerken zich moeten inspannen voor hereniging.