Cultuur & boeken

De maakbaarheid van taal

Titel:

24 November 2004 13:21Gewijzigd op 14 November 2020 01:55

”Taal als mensenwerk. Het ontstaan van het ABN”
Auteur: Nicoline van der Sijs
Uitgeverij: Sdu Uitgevers, Den Haag, 2004
ISBN 90 12 10587 0
Pagina’s: 718
Prijs: € 54,49. De uitslag van de verkiezing van de invloedrijkste taalgebruiker staat in het novembernummer van Onze Taal (070-3561220).

De statenvertalers hebben de meeste invloed gehad op het ontstaan van het Nederlands. Dat is althans de uitkomst van een verkiezing die het genootschap Onze Taal heeft uitgeschreven. Taalkundige Nicoline van der Sijs constateert dat de uitslag geen recht doet aan de feiten. In de vuistdikke studie ”Taal als mensenwerk” komt ze tot de conclusie dat de betekenis van de Statenvertaling voor de Nederlandse taal sterk is overschat.

Dr. Nicoline van der Sijs is een kenner van de Nederlandse taal en van de vele dialecten die in Nederland worden gesproken. Omdat ze zelfstandig taalkundige is, kan ze onderzoek doen waarvoor universiteiten steeds minder ruimte bieden. En dat doet ze met een bewonderenswaardige gedrevenheid. In haar kantoor in Utrecht heeft ze een grote hoeveelheid bronnenmateriaal verzameld op basis waarvan ze met de regelmaat van de klok nieuwe, en vaak verrassende, publicaties schrijft.

In 2001 promoveerde ze op het ”Chronologisch woordenboek”, een studie naar de herkomst en ouderdom van 18.000 hedendaagse Nederlandse woorden. Eerder schreef zij onder meer het ”Leenwoordenboek” en ”Honderd jaar stadstaal”. Momenteel voert ze de hoofdredactie van de reeks ”Taal in stad en land”, handzame boekjes waarin deskundigen op een toegankelijke manier de dialecten -en de geschiedenis ervan- beschrijven zoals die in verschillende regio’s of steden van het land worden gesproken.

Opmerkelijk genoeg studeerde Van der Sijs geen Nederlands, maar Slavische talen. Ze ziet dat niet als een nadeel, integendeel. „Ik kijk nu fris en onbevangen aan tegen de Nederlandse taal. Het onderzoek is voor mij echt een ontdekkingstocht en dat vind ik leuk. Ik leer er veel van.”

Vooroordelen
In ”Taal als mensenwerk” stelt Van der Sijs een aantal hardnekkige vooroordelen over het Nederlands aan de kaak. Vergeleken met de dialecten is er bij het Algemeen Beschaafd Nederlands (ABN) bijvoorbeeld veel minder sprake van een natuurlijke, lineaire ontwikkeling. „Dat wordt tot op heden te weinig onderkend”, signaleert Van der Sijs. Het jongste nummer van Onze Taal bevestigt die stelling nog maar weer eens. Naar aanleiding van de uitslag van de verkiezing van de invloedrijkste taalgebruiker schrijft de redactie: „Terecht oordelen de kiezers dat de taalkundigen hoegenaamd geen invloed op de taal hebben uitgeoefend.” In haar studie laat Van der Sijs juist zien hoe groot het bewuste ingrijpen in de taalontwikkeling is geweest. „De schepping van de standaardtaal is mensenwerk, met alle gevolgen van dien.”

Verantwoordelijk voor de vorming van het ABN zijn volgens Van der Sijs de zogenoemde spraakkunstenaars, schrijvers uit de Renaissance (grofweg de zestiende en de zeventiende eeuw) die grammatica’s en spellingsgidsen samenstelden. Taalkundigen dus. „Zij hebben gezorgd voor een duidelijke breuk met het verleden. Vooral de uitspraak is een kwestie van keuze en sturing geweest: Wat is beschaafd en wat is plat? Het betekenisverschil tussen de woorden ”hun” en ”hen” is bijvoorbeeld in die tijd bedacht. Feitelijk is het ABN beschaafd Hollands, geformuleerd door de elite in dat gewest.”

Dat laatste noemt Van der Sijs „enigszins schrijnend.” Ze constateert dat vaak niet gekozen werd voor de taalvariant die voor de meeste mensen acceptabel en het eenvoudigst te leren zou zijn. Daardoor zou een zelfgemaakt systeem zijn ontstaan dat lang niet altijd in het levende taalgebruik wortelde. „Soms lijkt het alsof een kleine minderheid, de verantwoordelijke elite, de standaardtaal zo ver van het dagelijkse taalgebruik liet afwijken dat ze voor de grote massa nauwelijks bereikbaar was.”

Naamvallen
Hoe kunstmatig het huidige Standaardnederlands is, illustreert Van der Sijs in haar boek met veel voorbeelden. „Na de Middeleeuwen verdwenen de naamvallen uit onze taal. Spraakkunstenaars uit de zestiende en de zeventiende eeuw vonden echter dat het Nederlands, in navolging van het Latijn en het Duits, ook naamvallen moest hebben. Uiteindelijk is gekozen voor een viertal, dat tot 1954 bleef gehandhaafd. In combinatie hiermee moest ook het onderscheid tussen mannelijke en vrouwelijke zelfstandige naamwoorden bewaard blijven. Daarbij baseerden de schrijvers van grammatica’s zich vooral op het taalgebruik van Vondel en Hooft, maar die spraken elkaar nogal eens tegen op dit gebied. Zo zijn de gekste dingen verzonnen. De muziekinstrumenten vedel en trommel bijvoorbeeld zouden vrouwelijk zijn omdat ze een dienende taak hebben. Wie zich aan dergelijke grammaticale regels hield, bediende zich van ”sierlijke taal”, was de opvatting. Veel keuzes die toen werden gemaakt, zijn nog altijd in het huidige Nederlands terug te vinden. Zoals het betekenisverschil tussen de woorden ”na” en ”naar” bijvoorbeeld.”

Regels voor spelling, grammatica en dergelijk zijn in het verleden soms „op vrij toevallige wijze” totstandgekomen, vat Van der Sijs samen. Ze trekt de lijn meteen door naar het heden. „Deze wetenschap kan wellicht leiden tot een zekere relativering van de moderne regelgeving. Normen zijn niet zo absoluut als sommige taalpuristen ons willen doen geloven.”

Spraakverwarring
De behoefte aan een bovenregionale eenheidstaal in Nederland kwam tijdens de Renaissance sterk naar voren, al zijn de eerste aanzetten ertoe veel ouder. Vijf eeuwen geleden waren de Lage Landen nog een bonte lappendeken van gewesten en regio’s, waar allemaal verschillende dialecten werden gesproken. De spraakverwarring was soms compleet. In 1581 weigerde de synode van Middelburg een groep mensen te betrekken bij het maken van een nieuwe bijbelvertaling omdat die het niet eens zouden kunnen worden over een gemeenschappelijke taal. „De personen die in verschillende gewesten wonen, gebruiken allen de taal van hun gebied”, was de verwachting. Nog in 1594 vroeg de synode van Noord-Holland om die reden Marnix van Sint Aldegonde een nieuwe bijbelvertaling te maken. Van der Sijs: „Men koos toen dus voor een vertaling door één persoon, van wie men meende dat hij de bovenregionale eenheidstaal in wording beheerste.”

Nauwelijks 25 jaar later was de tijd rijp voor een project waarbij wél geleerden uit bijna alle delen van het land betrokken waren: de synode van Dordrecht (1618-1619) besloot een nieuwe bijbelvertaling te laten maken om een eind te maken aan de godsdienstige verschillen, weerspiegeld in de vele vertalingen die in omloop waren. „In 1618 was de eenheidstaal kennelijk zo verbreid dat er zonder problemen uit iedere streek mensen benoemd konden worden”, aldus Van der Sijs.

Ouderwets
Anders dan vaak gedacht heeft deze Statenvertaling echter weinig invloed gehad op de vorming van het Standaardnederlands, constateert Van der Sijs. „Daarvoor waren de gebruikte spelling en grammatica ook in die tijd al te ouderwets, te archaïsch. Bijbeltaal hoort plechtstatig te zijn, was de opvatting. Op het moment dat veel schrijvers een spelling begonnen te hanteren die duidelijk afweek van de middeleeuwse, kozen de statenvertalers juist voor de traditionele spelling, die op de klank was gebaseerd. Zij spelden het woord ”hont” bijvoorbeeld met een ”t”, terwijl renaissanceschrijvers volgens het beginsel van de gelijkvormigheid ”hond” schreven; het meervoud is immers ”honden”.

Ook volgden de vertalers de grondtekst nauwgezet. Het gevolg was een letterlijke vertaling met veel vreemde constructies. Dat leidde bepaald niet tot natuurlijk Nederlands. De Statenvertaling is daarom meer brontekstgetrouw dan doeltaalgericht. Er is ook maar één taalkundige geweest die de Statenvertaling als uitgangspunt nam voor het opstellen van een grammatica: A. Verwer (ca. 1655-1717).”

De betekenis van de Statenvertaling voor het Nederlands is niet te vergelijken met die van de Luthervertaling (1521-1532) voor het Duits, stelt Van der Sijs vast. „De Luthervertaling vormde het begin van de standaardisering van het Duits en gold als voorbeeld in kwesties van taalgebruik, spelling en stijl. De Statenvertaling verscheen op een moment dat er al veel toonaangevende werken aan de standaardisering waren gewijd. De Statenvertaling kreeg daardoor de rol van navolger en niet die van initiator.”

Dempend effect
Belangrijker voor de vorming van het Nederlands zijn de bijbelvertalingen uit de zestiende eeuw geweest, meent Van der Sijs. „Hervormden vonden dat iedereen de Bijbel in zijn eigen taal moest kunnen lezen en verkozen voor het beoefenen van de godsdienst de landstaal boven het Latijn. In de zestiende eeuw verschenen er daarom diverse bijbelvertalingen. Deze dempten de dialectverschillen af, zodat zo veel mogelijk mensen ze konden lezen. Daardoor kregen ze een belangrijke voorbeeldfunctie voor de vorming van een eenheidstaal.”

Ook de uitvinding van de boekdrukkunst is hiervoor van groot belang geweest. „Drukkers en uitgevers wilden graag een zo groot mogelijk bereik voor hun boeken. Ze hadden daarom behoefte aan een uniforme taal voor een zo groot mogelijk gebied. Het is niet verwonderlijk dat de oudste spellingsgids door een drukker werd opgesteld.”

Nederduits
Dat Zuid-Nederlandse protestantse vluchtelingen na de val van Antwerpen in 1585 een belangrijk aandeel in het ontstaan van het Standaardnederlands hebben gehad, is onjuist, keert Van der Sijs zich tegen een andere heersende opvatting. Het Nederduits is volgens haar van veel grotere betekenis geweest. „De opvattingen over de herkomst van en de overeenkomst tussen talen zorgden voor een gevoel van verwantschap met het Duits en een afkeer van de Romaanse talen. De laatste werden gezien als een soort verbasterd Latijn.”

Dat blijkt wel uit de vroegste bijbelvertalingen, die in de zestiende eeuw verschenen. Ze werden vervaardigd in het oosten of waren gebaseerd op voorbeelden uit het Duitse taalgebied, zoals de Lutherbijbel. „Zo ontstond geleidelijk een speciale bijbeltaal die duidelijk Duits gekleurd was. De Zuidelijke Nederlanden hebben nauwelijks een rol kunnen spelen in de protestantse bijbelvertalingen, doordat er geen godsdienstvrijheid heerste”, geeft Van der Sijs aan. „Alleen de Liesveltbijbel verscheen in Antwerpen, maar dat kostte de uitgever dan ook letterlijk de kop.”

Ook in de Statenvertaling zijn oostelijke invloeden sterk aanwezig. „De wens om zuiver Nederlands te schrijven, vrij van leenwoorden, bracht de vertalers ertoe zo veel mogelijk Franse en Latijnse woorden te vermijden, behalve wanneer deze ingeburgerd waren. Duitse leenwoorden werden echter niet beschouwd als een bezoedeling van de taal. Sterker nog: het overnemen van woorden uit de Duitse zustertaal werd aangemoedigd omdat dit het Nederlands zou verrijken.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer