„Nederland niet elke dag vuil”
Al vier maanden na de lancering krijgt het KNMI van een nieuwe satelliet bruikbare informatie door over de luchtverontreiniging in Nederland. Wat blijkt? Hoe zuiver Nederland is, verschilt van dag tot dag. Op 7 november was Nederland schoon, op 11 november smerig.
„Kijk, we zijn nu in Italië”, zegt dr. Pieternel Levelt. De senior onderzoeker van het KNMI geeft een seintje aan haar technisch assistent.
Op een groot scherm voor in de perszaal komt langzaam een imponerende satellietopname voorbijdraaien. Een voor een worden de continenten zichtbaar: Azië, Afrika, Europa, Amerika. Felle kleuren lichten op, uiteenlopend van felrood tot felblauw. Voor een leek zijn ze niet te interpreteren, voor Levelt zijn ze gesneden koek.
Na afloop van de persconferentie weten ook de aanwezigen het: rode vlakjes duiden op een hoge luchtverontreiniging, blauwe op een lage. Als de assistent met een muisklik de beelden stilzet op Nederland houdt iedereen de adem in: Nederland is felrood, dus smerig.
Geheel verrassend zijn de satellietopnames over de luchtverontreiniging niet. Half oktober gingen er al beelden de wereld over van opnames die de Envisat-satelliet van de ruimtevaartorganisatie NASA maakte vanuit het heelal. Ook die beelden lieten zien dat er in de Randstad sprake is van een forse stikstofdioxidevervuiling, door toedoen van de havens van Rotterdam en Antwerpen en door het Ruhrgebied.
„Maar”, zegt KNMI-hoofddirecteur dr. Frits Brouwer, „aan de kwaliteit van satellietinstrumenten wordt doorlopend gesleuteld. Deze -in jargon: de eerste van de generatie met een UV/VIS-spectrometer- beschikt over een tweedimensionale detector. Dat betekent dat hij op één moment in meer dan 1000 golflengtes kan meten en daarbij de atmosfeer in kaart brengt met een onderscheidend vermogen van 20 bij 20 kilometer. We kunnen de luchtvervuiling in Nederland dus per regio in beeld krijgen en als het moet zelfs per stad.”
Trots spelt Brouwer de naam van het nieuwe instrument: OMI, wat staat voor Ozone Monitoring Instrument. OMI, 50 centimeter lang, 40 breed en 35 hoog, is een van de vier meetinstrumenten van de op 15 juli 2004 gelanceerde EOS Aura-satelliet, die ook eigendom is van de NASA. Het instrument moet onder andere een vervolg geven aan de ozonmetingen die dertig jaar terug zijn gestart.
„OMI doet dat door van pool tot pool te vliegen”, zegt onderzoeker Levelt. „Bij elke omloop neemt hij een strook mee met een breedte van 2600 kilometer. Daardoor wordt elke plek op aarde minstens één keer per dag gezien. Ook als het mistig is, maakt hij opnames. Dan kijkt hij als het ware door de wolken heen.”
Bijna achteloos somt ze op wat het meetinstrument nog meer moet doen naast het in kaart brengen van de smogverwachting. De zonkrachtverwachting weergeven, de weersvoorspellingen verbeteren, maar ook: meten hoeveel zilverdioxide er is vrijgekomen na een vulkaanuitbarsting. „Dat laatste is van belang bij een vliegroutecontrole”, aldus Levelt.
Of ze is geschrokken van de vervuiling in Nederland? Levelt, diplomatiek: „Wij zijn er primair om te meten, maar we brengen de resultaten wel onder de aandacht van beleidsmakers.”
Positief vindt de onderzoeker dat Nederland „niet elke dag vuil is.” In het opsporen van de luchtvervuilingsbronnen ziet ze een van de belangrijkste toepassingen.
„Heb je verhuisplannen?” wordt er gegrapt als een van de aanwezigen informeert wat in Nederland het schoonste plekje is. Levelt blijft het antwoord schuldig. „Het zal nog wel een jaar duren voor we een betrouwbare reeks kunnen maken waarmee je dergelijke vragen kunt beantwoorden.” Eén hint kan ze alvast geven: Noord-Nederland is schoner dan Zuid-Nederland.