Niet voor iedereen is einde coronacrisis in zicht
Ook na vaccinatie blijven enkele honderdduizenden Nederlanders met afweerproblemen onbeschermd. Een inkijkje in wat dit voor een van hen betekent.
Moedeloos, dat ben ik. Bijna anderhalf jaar geleden, toen begon het. De angst. De knagende onzekerheid. Dat overweldigende gevoel van onveiligheid. Stad en land vielen stil. Lockdown. Binnenblijven. Quarantaine. Een toespraak van onze minister-president. „Samen krijgen we corona eronder.” En ja, de saamhorigheid was groot, het medeleven hartverwarmend. En nu? Nu ben ik moedeloos.
Het leek allemaal zo eenvoudig. Wachten op een vaccin en dan is alles over. Nog even volhouden en dan prikken we onszelf uit deze crisis. „Laten de kwetsbaren zichzelf beschermen”, riepen sommigen. En zeker, dat deden we. Massaal. Zodra de mogelijkheid er was, lieten vele oudere en jongere kwetsbare risicopatiënten zich vaccineren. Hoopvol. Eindelijk weer een stukje veiligheid terug. Eindelijk weer enig gevoel van controle, van onafhankelijkheid. Want ja, die saamhorigheid van de eerste maanden was er inmiddels wel een beetje af. Het zich houden aan de maatregelen ging steeds moeilijker. Men was het zat. Ik ook…
Onzekerheid
En toen? Het was een sobere, zakelijke kop bij de NOS: ”Honderdduizenden met afweerproblemen niet beschermd na vaccinatie.” Mijn wereld stortte in. Alweer.
Natuurlijk, als relatief jonge risicopatiënt met een ernstig verstoord afweersysteem houd je er ergens wel rekening mee. Je weet dat een vaccin geen 100 procent bescherming biedt. Maar als ik terugkijk, was het vooral de hoop die overheerste. Het verlangen naar vrijheid. Het verlangen naar veiligheid.
Onzekerheid. Die vreet aan je. Aan elke stap buiten de deur gaat een risicoanalyse vooraf. Altijd opletten, altijd mondkapje, altijd afstand, altijd… Het is slopend. En angst. Ja, dat ook. Want zelfs in de buurt van gevaccineerden ben ik niet zeker van mijn veiligheid. Ik kijk naar mijn zoontje die lekker met zijn duplo zit te spelen. Zou hij er iets van beseffen? Weten dat er een reële kans is dat zijn vader een besmetting met Covid-19 niet zal overleven? Want laten we eerlijk zijn. De statistieken zijn nou niet bepaald in mijn voordeel. Gelukkig weet hij er niets van. En dat is maar goed ook…
Vermoeid kijk ik naar de zoveelste persconferentie. „We hebben een inschattingsfout gemaakt”, zeiden ze in koor. Maar nu? Nu gaat het beter. Er wordt gespeculeerd over het moment waarop de basisregels losgelaten kunnen worden. Weg anderhalvemetersamenleving. Het mondkapje is al vertrokken. En ik? Ik weet het allemaal niet meer… Natuurlijk gun ik iedereen de vrijheid om zich op een terrasje te koesteren in de zon. Om te kunnen ondernemen, lief te hebben en te genieten zonder rekening te hoeven houden met allerlei beperkingen. En het is ook absoluut niet proportioneel om de hele samenleving op slot te houden voor die paar honderdduizend mensen zoals ik. Maar hoe meer er open gaat, hoe kleiner mijn wereld wordt. De vrijheid van de ander betekent een extra bedreiging voor mij. Mag ik ook nog leven?
Habakuk
Moedeloos? Ja, dat wel. Wanhopig? Nee, dat niet. Dwars door alles heen mag ik weten dat ik in deze tijd niet alleen ben. Een Ander loopt mee. En daarom mag ik meezingen met een lied uit de Bijbel. Een lied van iemand die zat op de puinhopen van het leven. Een man die te midden van de verwoesting van zijn land en volk toch mocht zingen: „Al zal de vijgenboom niet in bloei staan en er geen vrucht aan de wijnstok zijn, al zal de opbrengst van de olijfboom tegenvallen en zullen de velden geen voedsel voortbrengen, al zal het kleinvee uit de kooi verdwenen zijn en er geen rund in de stallen over zijn - ik zal dan toch in de Heere van vreugde opspringen, mij verheugen in de God van mijn heil. De Heere Heere is mijn kracht, Hij maakt mijn voeten als die van de hinden, en Hij doet mij treden op mijn hoogten” (Habakuk 3:17-19). En ik? Ik zing zachtjes mee.
De auteur is hart- en nierpatiënt.