Kinderen
1 Johannes 2:13
„Ik schrijf u, kindekens, want de zonden zijn u vergeven om Zijns Naams wil.”
Wat betreft de kinderen in Christus: er is nog een groot onderscheid tussen hen en de vaders en jongelingen. Want vooreerst, die zijn nog niet in het verstand zo hoog verlicht om God, Zijn werken, weldaden, wil en rechte godzaligheid des levens te kennen, want zij hebben door gewoonte hun zinnen nog niet geoefend (Hebreeën 5:14). Toch kennen zij God met een duister gezicht en roepen Hem als hun Vader aan, want Gods kinderen roepen door de Geest: „Abba, Vader” (Romeinen 8:15).
Vervolgens zijn zij ook nog in het begin van de strijd der wedergeboorte. Het vlees heeft daarom nog meer kracht in haar en doet haar lichter struikelen als kinderen die eerst beginnen te gaan, alhoewel zij met een oprecht hart het goed menen en altijd in alles wel willen wandelen en God niet willen vertoornen, noch zondigen, en met Paulus zeggen met een gewillig gemoed: „Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal?” (Handelingen 9). Zij kunnen ook die hoge stukken van de christelijke godsdienst in hun kracht zo niet begrijpen, maar dienen God met een kinderlijke eenvoudigheid. Ze hebben nog melk nodig en geen vaste spijze, omdat zij nog onervaren zijn in deze hemelse verborgenheden (Hebreeën 5:12-13). Daarom kan die hoge gemeenschap met God en Christus en de hemelse verborgenheden in hen zo nog geen plaatshebben.
Theodorus à Brakel, predikant te Makkum
(”Trappen van geestelijk leven”, 1670)
Theodorus à Brakel (1608-1669) behoorde tot de stroming van de Nadere Reformatie. Hij scheef verschillende boeken over het geestelijk leven en benadrukte het belang van overdenking en gebed. Brakel was predikant in de Friese plaatsjes Beers en Jelsum, in Den Burg op Texel en vervolgens in het Friese Makkum. Zijn zoon Wilhelmus was auteur van het bekende boek ”De Redelijke Godsdienst”.