Column (mr. drs. Jaco van den Brink): Meer geweten
Vakantie bijna voorbij. Wat voor werk en taken had ik ook weer? Waarom doe ik die taken eigenlijk en waarom heb ik die plannen? Waarom denk ik daarmee de Heere en de mensen te dienen?
Dat soort gedachten kunnen vooral in augustus door je heen gaan. Niet onbelangrijk, omdat een antwoord op die vragen ook kan helpen als kompas bij je dagelijkse bezigheden. Als advocaat bijvoorbeeld hoop ik bij te dragen aan een eerlijke vrede voor de mensen op mijn pad.
Maar nu dat kompas. Moet ik ”ja” of ”nee” zeggen tegen die gevraagde vrijwilligersrol, of tegen een nieuwe opdracht? Hoe kan ik meeleven met mensen om me heen? Moet ik die familieleden helpen of eerst iemand anders? Zal ik kritisch zijn op de strategie van een cliënt of collega, of die toejuichen? Of: hoe moet ik omgaan met de coronaregels bij de borrel? En welke leuke verhalen zal ik eens vertellen bij de hapjestafel?
Zijn dit nou goed-fout-vragen? Dat hangt ervan af. We kunnen in elk geval niet rechtstreeks het antwoord in de Tien Geboden vinden, of in welk ander boek dan ook.
En daarom is ons geweten zo ongelooflijk onmisbaar. Die innerlijke vinger wijst richting, altijd in jouw specifieke situatie van dat moment.
De christelijke rechtsgeleerde Paul Scholten benadrukte daarom in de vorige eeuw hoe belangrijk en hoe persoonlijk het geweten is. Volgens hem geldt voor een rechter evenzeer als voor ieder ander mens die oordeelt over zichzelf: je hebt niet genoeg aan een algemene regel die je dan toepast op een bepaald geval. Elke situatie is zo uniek, dat je geweten je daarin de weg moet wijzen naar wat billijk is en wat God van je vraagt.
Scholten verbindt daar ook de conclusie aan dat we nooit te snel over anderen mogen oordelen („oordeelt niet…”). Toch is dat soms nodig, als je oordeel wordt gevraagd of als je je afvraagt of je iemand moet aanspreken. Voorwaarde is dan altijd, aldus Scholten, dat we ons eerst zoveel mogelijk in de ander verplaatsen. En daarbij: hoe meer we deze naaste liefhebben, hoe beter het mogelijk is om ons in hem of haar te verplaatsen.
Dat strikt persoonlijke moet ons weerhouden van snel oordelen, maar doet natuurlijk niets af aan hoe belangrijk gezin, familie en gemeente zijn in onze keuzes.
Die naastenliefde geldt overigens alle mensen op ons pad, christelijk of niet. En het lijkt erop dat Bijbelgetrouwe christenen steeds meer leven te midden van mensen met een andere levensstijl. Nu is het idee van een moreel kompas –al dan niet religieus– helemaal niet uit de tijd; dat vindt vrijwel iedereen wel belangrijk. Maar een Bijbels gevormd geweten geeft op sommige vragen wel een ander antwoord. En daarom is voor een christen het ”dagelijks onderhoud” zo mogelijk nog belangrijker dan het al was: je voeden met Gods Woord en de omgang met Hem. Eigen licht is er immers niet.
De Bijbel spreekt ook veel meer over het geweten dan ik eerst dacht, en ook veel vaker dan dat het woord zelf erin voorkomt. Wat is bijvoorbeeld „de Heere vrezen” anders dan: steeds naar je geweten luisteren? Daarom, zo zegt Job bijvoorbeeld, heb ik nooit een arme weduwe durven afschepen, ook al had geen mens mij durven tegenspreken (Job 30). De Heere Jezus noemt dit „het oog”, dat bepalend is voor het licht in heel ons leven, als het maar oprecht is (Mattheüs 6). Salomo waarschuwt: „Behoed uw hart boven al wat te bewaren is” (Spreuken 4).
Alles wat je aandacht geeft, groeit, en zo is het ook met het geweten (Spreuken 2). Hoewel, we kunnen het niet maken, maar wel ”vinden”.
De auteur is advocaat bij BVD advocaten.