Droeve jammerklacht
Psalm 14:7a
„Och, dat Israëls verlossing uit Sion kwame!”
Ach, brak die dag eens aan, dat Israëls verlossing uit Sion kwame, en Zijn volk nog eens verblijd werd, als die morgenzon nog weer eens uit de kimmen mocht verrijzen. Wij hopen op Zijn Woord (Psalm 69:36; Psalm 102:14-17). Dat zal door Hemzelf vervuld worden.
Maar nu moeten wij met al het verklaarde uit deze Psalm ook eens tot onszelf inkeren. Want alles wat er in het algemeen van de kerk gezegd wordt, kan ook van elk christen in het bijzonder gezegd worden. Hetgeen dus in deze Psalm voorkomt, is ook de gehele ondervindingsweg naar de hemel. Waarlijk, dit zal zo moeten ondervonden worden en daarom moeten wij nu onszelf eens onderzoeken of wij ook wat van die werkzaamheden bij bevinding kennen. Hoe velen zijn er niet onder u die hier heel vreemd van zijn? Geheel onbekend met uw rampzalige staat waarin u gezonken ligt, de stikdonkere nacht waarin u verkeert en daarom is die ook niet tot last. Zo is er bij u ook geen roepen uit de diepte. Het is met u alsof men een dood lichaam in een diepe donkere kuil wierp; het zou daar geen last van dragen. Het maakt geen verschil of het in een donkere kuil of op een lichte berg ligt, want het is dood. Het heeft daarom ook geen werkzaamheden noch enige verwachting of hoop.
Ds. Cornelis van den Oever, predikant te Rotterdam
(”Feeststoffen verklaard in 20 leerredenen”, 1969)