Zeker en vast
Hebreeën 6:19
„De hoop (…), welke wij hebben als een anker der ziel, hetwelk zeker en vast is, en ingaat in het binnenste van het voorhangsel.”
Ziedaar nu in welke grond de kerk in haar verwachting het anker had uitgeworpen. Nu, God Die dit alles gesproken had, was geen mens, dat Hij iets zeggen zou en niet doen, iets spreken en niet bevestigen. Nee, geen woord zal ervan op de aarde vallen, zodat zij zich veilig daarop konden verlaten. Vertoefde Hij, zij wensen Hem te verwachten. Want komen zal Hij gewisselijk en niet achterblijven.
Hoorde u dan de kerk of gelovigen in die donkere toestand waarin alle hoop scheen te ontvallen, uit de diepte van ellende? Uit de diepte van hun harten roepen zij tot de Heere, in zichzelf niets hebbende waarop zij zich gronden kunnen om de Heere op te wijzen. Nee, niets dan zonden en ongerechtigheden. Maar zij pleiten, wachten, verwachten en hopen op Gods eigen Woord der beloften! Dit mag nu heten: een leven des geloofs op de beloften. En zij zijn ook niet beschaamd uitgekomen, want zij hebben de belofte vervuld zien worden van Jesaja 7:14 en 9:5: „Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn schouder; en men noemt Zijn naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst.”
Zie, deze tekstwoorden hebben we nu zo verklaard. Hoe precies zijn de beloften Gods in het Nieuwe Testament in Lukas 2 in vervulling gegaan.
Ds. Cornelis van den Oever, predikant te Rotterdam (”Feeststoffen verklaard in 20 leerredenen”, 1969)