Hoop gloort

Psalm 130:4

Ds. Cornelis van den Oever
7 August 2021 08:18
beeld RD
beeld RD

„Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt.”

De kerk riep – wetend dat er bij de Heere uitkomst was tegen de dood –: „Uit de diepte (van zo’n ellende) roep ik tot U, o Heere! Met bekentenis van haar schuld.

Maar de Heere zou daarop niet zien als Hij de ongerechtigheden van het land en het volk wilde gadeslaan. Er zou dan niemand zijn, die voor God zou kunnen bestaan. En er zou dan ook niets te hopen zijn voor enig schepsel.

Maar ook hun gerechtigheid was de grond niet waarop zij het waagden om tot God te roepen. Maar Gods eeuwige liefde en trouw is de grond. Daarom zeiden ze: „Bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt.” Dus de rommelende ingewanden van Gods barmhartigheid en de trouw van Zijn belofte aan Zijn kerk gedaan, zijn de grond van hun vrijmoedigheid. Daarop naderen zij tot God naderen en roepen Hem aan.

Maar al schijnt het dat Hij eens wat vertoeft, zij willen daarom niet aflaten. Zij willen in die toestand liever op de Heere blijven wachten, dan tot vlees hun toevlucht nemen, of stoppen met roepen, of moedeloos worden. De spotters mogen zeggen: „Waar is de belofte van Zijn toekomst?” De moedelozen mogen roepen: „Wie zal ons het goede doen zien?” (Psalm 4). De wanhopende mag zeggen: „Wat zal ik nog verder op de Heere hopen?” Zij daarentegen betuigen wat zij doen zullen: zij verwachten de Heere.

Ds. Cornelis van den Oever, predikant te Rotterdam (”Feeststoffen verklaard in 20 leerredenen”, 1969)

Meer over
Meditatie

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer