Column (Jan-Hermen Dannenberg): Meer dan Olympisch goud
Nog een paar dagen en dan zijn ”de Spelen” weer voorbij. De grondlegger van de hedendaagse Olympische Spelen, de Franse historicus en pedagoog Pierre de Baron Coubertin, had als ideaal de bevordering van een „harmonieuze lichamelijke en geestelijke opvoeding van de jeugd en de versterking van de vriendschapsbanden tussen de volkeren.”
Volgens hem was „het belangrijke in het leven niet de triomf, maar de strijd; het essentiële niet om te hebben gewonnen maar om goed te hebben gestreden.” Of dat ideaal de afgelopen tijd dichterbij is gekomen is zeer de vraag. De Spelen zijn een podium geworden waar politiek een grote rol speelt en waar volkeren eerder uit elkaar worden gedreven dan dat ze dichter bij elkaar komen. Dit jaar was er een Wit-Russische atlete die politiek asiel aanvroeg in de Poolse ambassade. Het absolute dieptepunt was in 1972, toen tijdens de Spelen in München elf atleten en officials van het Israëlische team werden vermoord door Palestijnse terroristen. Rusland was dit jaar uitgesloten van de Spelen in verband met een grootschalig dopingschandaal, wat laat zien dat ook het ideaal van een harmonieuze lichamelijke en geestelijke opvoeding nog ver weg is.
En of meedoen belangrijker gevonden wordt dan winnen is ook maar de vraag. Atleten die meedoen met de Spelen hebben vaak vier jaar of zelfs nog langer getraind en veel opgeofferd om hun doel te bereiken. Vaak wordt met een fractie van een seconde verschil beslist wie het goud, zilver of brons krijgt. En wie net naast een podiumplaats grijpt. Voor veel atleten en toeschouwers is zilver of brons zelfs geen prijs. Er is maar één prijs, en dat is goud. Wie weet immers over een aantal jaren nog wie er goud won, laat staan zilver of brons.
Geestelijke opvoeding geeft Paulus aan de gemeente in Korinthe, Filippi, de Hebreeën en Timotheüs door dit beeld te gebruiken. Trainen, alles opofferen, het oog op de hoofdprijs houden, de wedstrijd tot de eindstreep uitlopen en de hoofdprijs ontvangen, is wat Paulus onbevangen vergelijkt met het volharden in het geloof. Die volharden tot einde zullen zalig worden. Die zullen geen medaille ontvangen die vergaat, maar de eeuwige kroon der rechtvaardigheid.
Iemand die dit begreep was Eric Liddell. Terwijl zijn ouders in 19e-eeuws China als zendelingen werkzaam waren, verbleef Eric in Schotland op een kostschool waar sport een belangrijk onderdeel van de opvoeding was. Erics kwaliteiten als hardloper leidden hem uiteindelijk tot selectie in het Britse olympische team in 1928, waar hij de favoriet was op de 100 meter. Toen bekend werd dat de kwalificatiewedstrijd voor de finale op zondag zou plaatsvinden weigerde Eric om deel te nemen. Zware druk werd er op hem uitgeoefend, maar hij hield voet bij stuk. Op de 400 meter, waar hij nauwelijks voor getraind had kwam hij wel uit. Een van de teamverzorgers gaf hem een briefje met daarop de woorden: „Wie mij eren, zal ik eren.” Eric won goud in de finale. Het goud zei Eric echter niet zo veel. Op het moment dat iedereen voor hem een grote toekomst in de sportwereld zag, zei Eric: „Sinds mijn jeugd heb ik mijn ogen gericht op een heel andere prijs (….), het is altijd mijn bedoeling geweest om zendeling te worden.” Eric vertrok naar China om daar als scheikundedocent les te gaan geven en het Evangelie te verkondigen. De Tweede Wereldoorlog gooide roet in het eten en Erics vrouw en kinderen vertrokken naar het veilige Canada. Zelf bleef hij achter en werd gevangengenomen door de Japanners en opgesloten in een kamp. Hier gaf hij les aan kinderen en onderwees uit de Bijbel op de zondagsschool. Ook hield hij de kinderen bezig met sporten, zoals hardloopwedstrijdjes. Op 43-jarige leeftijd overleed Eric Liddell in het kamp, ver verwijderd van vrouw en kinderen, aan een hersentumor. Zijn laatste woorden waren: „Het is totale overgave.” Een van de kampkinderen zei later over Eric: „He ran well.” De prijs die hij ontving is meer dan olympisch goud.
De auteur is moleculair bioloog.