Nederlandse economie blijft achter bij Europa
De Nederlandse economie vertoont een moeizaam herstel na de langdurige periode van economische terugval in 2001-2003. In 2004 en 2005 zal de groei van het bruto binnenlands product (bbp) volgens het Centraal Planbureau (CPB) tussen de 1 en 1,5 procent liggen, hetgeen schril afsteekt tegen de gemiddeld 4 procent groei in de periode 1997-2000. Was de Nederlandse bbp-groei destijds sterker dan het EU-gemiddelde, nu scoort Nederland beduidend minder goed, gemeten naar EU-normen.
Voornaamste oorzaken van de tegenvallende prestaties zijn het gebrek aan technische vooruitgang van het Nederlandse productieapparaat en de te sterk opgelopen arbeidskosten per eenheid product. Dat zet de concurrentiepositie onder druk. De Nederlandse productie is voor een groot gedeelte gericht op lowtech- en mediumtechgoederen.
De Nederlandse hoogwaardige industrie is wereldwijd bezien sterk productief, maar vooral de dienstensector heeft volgens het CPB in de jongste Macro Economische Verkenning nog een belangrijke inhaalslag te maken als het gaat om productiviteit. Omdat de dienstensector in Nederland aan belang toeneemt, valt de gemiddelde productiviteitsontwikkeling tegen.
Wat betreft de ontwikkeling van de arbeidskosten valt te constateren dat de Nederlandse economie zich in de afgelopen jaren uit de markt heeft geprijsd. De arbeidskosten per eenheid product stegen vooral in de jaren 2001-2003 te sterk. De loonbelastingherziening van 2001 is achteraf gezien uiterst ongelukkig getimed. De dure euro -ten opzichte van de dollar- maakt kortetermijnwinst voor de Nederlandse handel eveneens moeilijk.
Naast deze traditionele verklaringen van de Nederlandse conjunctuur is nog een drietal oorzaken aan te wijzen voor de relatieve (ten opzichte van de EU) terugval vanaf 2001. Ten eerste zijn vermogenseffecten een belangrijker rol gaan spelen in de Nederlandse economie, met name in de consumptiesector. Gaf de aandelenmarkt in de periode 1997-2000 een stevige bries in de rug, in de laatste jaren is de wind vol tegen. Het aandelenbezit is in Nederland wijder verspreid dan in het gemiddelde EU-land, waardoor een negatieve ontwikkeling de particuliere consumptie hier harder remt dan elders.
In de tweede plaats droegen ook de ontwikkeling van de huizenprijzen en vooral de liberalisatie van de hypotheekmarkt in de periode 1997-2000 bij aan de uitbundige consumptiegroei. Omdat de huizenprijzen niet verder stijgen, is de schuldpositie van huiseigenaren niet meer zo rooskleurig en werkt het hebben van een hoge hypothecaire schuld louter negatief op de bestedingen. Een derde oorzaak is dat het arbeidsaanbod -vooral door vrouwen- in de tweede helft van de jaren ’90 behoorlijk is gegroeid, met gemiddeld bijna 2 procent per jaar. Op dit moment is deze groei gehalveerd.
Wat voor Nederland in het bijzonder geldt, geldt voor de hele EU-zone in feite ook. Europa heeft in de afgelopen twee jaar minder goed gepresteerd dan de VS en Japan. De groei in de eurozone is de laatste jaren aanzienlijk lager dan in de VS en ook mager ten opzichte van de Japanse groei. Het gevolg is dat de Europese beurzen in het algemeen, en Amsterdam in het bijzonder, achterblijven als het gaat om het rendement sinds 1 januari 2004.
De AEX-index is sinds begin dit jaar met bijna 5% gedaald, terwijl in de VS de brede S&P 500 index met slechts 1,5% is gedaald.
Voor 2005 wordt een stevige groei van de wereldhandel voorzien, dankzij de ontwikkelingen in het Verre Oosten en de aanhoudende groei van de Amerikaanse economie. Normaliter zou Nederland profiteren van een aantrekkende wereldhandel en zou een Nederlandse groei van rond de 3 procent de verwachting zijn, maar een aantal omstandigheden voorkomt het opveren van de Nederlandse productie.
Deze factoren zijn de eerdergenoemde vermogenseffecten en de dure euro, maar ook de bij Nederlandse consumenten en bedrijven aangewakkerde onzekerheid over herziening van instituties spelen een rol. Bijvoorbeeld op de gebieden van de gezondheidszorg en de oudedagvoorzieningen. Daarnaast is het budgettaire beleid van de overheid restrictief, waardoor in ieder geval op de korte termijn geen positieve stimulans vanuit de overheidsbestedingen kan worden verwacht.
Het CPB voorziet een economische groei van 1,5 procent in 2005. Dit is in vergelijking tot bijvoorbeeld de voorspelling van De Nederlandsche Bank (2 procent) en de consensusvoorspelling (2 procent) aan de lage kant. De voornaamste toegevoegde verklaring van deze behoudende voorspelling is, aldus het CPB, de eerdergenoemde relatieve toename van de onzekerheid onder Nederlanders.
Daarnaast zijn van groot belang de determinanten van de Nederlandse uitvoer: de relevante wereldhandel en de prijsconcurrentiepositie. Er zijn zorgen over de concurrentiekracht van Nederland, maar wellicht zijn er ook zorgen over de groei van de wereldhandel.
Naast de genoemde binnenlandse factoren zijn er op dit moment twee externe bedreigingen voor het herstel van de wereldeconomie. Ten eerste is dat de oplopende olieprijs, waarover de angst bestaat dat deze vergelijkbare invloed kan hebben als dertig jaar geleden. Een tweede vermeende bedreiging voor sommige landen is de budgettaire restrictie, met name in de eurozone in de vorm van het groei- en stabiliteitspact, maar ook in de VS en Japan, in de vorm van het dubbeltekort in de VS en de te hoge Japanse schuldquote.
De groei van het bbp in Nederland bedraagt, uitgaande van marktverwachtingen, in 2005 tussen de 1,5 en 2 procent. Het ligt in de rede dat bij een blijvend aantrekkende wereldhandelsgroei de Nederlandse groei weer terug kan keren naar het niveau van 2,5 tot 3 procent in 2006. Door loonkostenmatiging is een exportgeleid herstel hierin waarschijnlijk. Wellicht ervaart de consument in 2005 de voorgestelde stelselwijzigingen als gunstige wendingen en komt er meer vertrouwen in met name de duurzame consumptie.
voetnoot (u17(De auteur is macro-economisch adviseur bij Effectenbank Stroeve.