Amsterdam was vroeger vol immigranten
Amsterdam was in de zeventiende eeuw een stad van immigranten, waarin de geboren Amsterdammers een minderheid vormden.
Dat schrijven Erika Kuijpers en Maarten Prak in het boek Geschiedenis van Amsterdam. Centrum van de wereld 1578-1650. Het boek, onder redactie van Willem Frijhoff en Maarten Prak, is donderdag in de hoofdstad gepresenteerd.
„Amsterdam was in het midden van de zeventiende eeuw het toonbeeld van een multiculturele samenleving”, aldus Kuijpers en Prak. Die had ook zijn schaduwkanten. Het samengaan van al die verschillende culturen riep problemen op. „Mensen stonden wantrouwig tegenover de vreemde gewoonten van immigranten en de immigranten op hun beurt vonden de Hollanders maar rare snuiters; „botteriken” was het meest gehoorde verwijt.”
Toch slaagden oude en nieuwe Amsterdammers erin naast en met elkaar te leven. „Van rellen of andere uitbarstingen van grootschalig verzet tegen immigratie is niets bekend.” Dat had volgens de auteurs te maken met het sterk veranderende karakter van Amsterdam. De stad, voor 1578 een overzichtelijke samenleving, was tegen het midden van de zeventiende eeuw veranderd in een metropool, in omvang de derde stad van Europa.
Hoewel de massale immigratie veruit het belangrijkste sociale gegeven in zeventiende-eeuws Amsterdam was, had het stadsbestuur geen doelgericht vreemdelingenbeleid. Het besef dat er een verband bestond tussen woningschaarste, armoede en immigratie, was er ook in de zeventiende eeuw, maar dat beschouwden zij meer als een natuurverschijnsel dan als een problematiek waarvoor energiek beleid een oplossing kon bieden, schrijven Kuijpers en Prak.
Doordat de belastingopbrengsten en het ambtenarenapparaat te klein waren, ontbrak het het gemeentebestuur aan de mogelijkheden om de immigratie in goede banen te leiden. Dus bleef het pappen en nathouden. Daarbij werden de autoriteiten verscheurd door een tweeslachtige houding tegenover de immigranten. Aan de ene kant droeg de toestroom bij aan de voorspoedige ontwikkeling van de stad. Aan de andere kant veroorzaakte die toestroom problemen.
Een belangrijke constante was echter de voortdurende poging om greep te houden op het onderscheid tussen ”wij” en ”zij”, dat wil zeggen tussen degenen die behoorden tot de stadsgemeenschap en degenen die ’vreemd’ waren.
Het ruim 500 bladzijden tellende boek besteedt behalve aan gevestigden en buitenstaanders ook aandacht aan de groei van de stad, de economie, het bestuur, kunsten en wetenschappen en ten slotte de vele geloven.
Het Duitse Rijk was in het eerste kwart van de zeventiende eeuw het geboorteland van 62 procent van de buitenlanders die in Amsterdam huwden, en in het tweede kwart 54 procent. Tevens kwamen er veel immigranten uit de Scandinavische landen, Frankrijk, Engeland, Schotland en talrijke andere Europese landen. Daarbij kwamen aan het eind van de zestiende eeuw de eerste Spaanse en Portugees-joodse families naar Amsterdam. Vanaf 1630 arriveerden joodse families uit Midden- en Oost-Europa.