Lezen, het betere vakantiewerk
Zes weken geen rekensommen. Geen taal en geen spelling. Kinderen hebben vakantie – of beginnen daar binnenkort aan. Maar één ding moeten ze vooral blijven doen: lezen.
Zeker in groep 3 en 4 is het een schoolvak: lezen. En ook in menige hogere klas begint de dag met een kwartiertje leestijd. Dat kwartiertje is belangrijk, dat er de laatste jaren wordt opgeroepen om vooral door te gaan met lezen tijdens de zomervakantie: het zogeheten ”vakantielezen”. Anders kan het leesniveau flink terugzakken, blijkt uit onderzoek.
Vakantielezen begon zes jaar geleden in Sittard, als een lokaal initiatief. Marieke Baselman, eigenaar van tweedehandsboekwinkel Flow’s boekensteun, gaf in 2015 voor het eerst aan vijftig kinderen een vakantietasje met boeken, taalspelletjes en een bijbehorende leesbingokaart mee, dankzij subsidies van onder meer Stichting Lezen. Dit concept verspreidde zich over Limburg en in 2017 was het uitgegroeid tot een landelijk project.
Op de scholen die meedoen aan dit Vakantielezen –dat zijn vooral scholen in krimpregio’s– krijgen leerlingen uit groep 3 en 4 een Vakantieleestasje mee. Met daarin onder meer een samenleesboek, een moppenboek, een lijstje waarop kinderen gelezen boeken kunnen bijhouden plus drie leenboeken. Het idee is dat ieder kind elke dag minstens een kwartier leest en dat na de vakantie op school leeservaringen worden uitgewisseld.
Inmiddels zijn er ook andere initiatieven, waarvan één programma –dat door bibliotheken in het hele land wordt aangeboden– verwarrend genoeg ook Vakantielezen heet. Nieuw dit jaar is Blink Zomerlezen: een vervolgverhaal voor in de zomervakantie, dat bedoeld is voor de hele klas en dat zich afspeelt op de eigen school (zie ”Blijf de zomerleesdip de baas: vier ideeën”).
A-diploma
Je zou, met alle mogelijkheden, haast niet meer weten waar je moet beginnen. Maar daar moet je je absoluut geen zorgen om maken, benadrukt schrijfster Manon Sikkel die op dit moment ook de landelijke kinderboekenambassadeur is. „Het maakt niet uit welk initiatief je aangrijpt, maar doe íets. Of je kinderen nu linksom of rechtsom stimuleert om een boek te pakken, dat doet er niet toe.”
Sikkel noemt het nieuwe Blink Zomerlezen –waar ze zelf een verhaal voor schreef– een „fantastisch” initiatief. „Met zo’n verhaal voor de hele klas zorg je ervoor dat kinderen een collectieve ervaring hebben. Als je terugkomt op school, en jij hebt het niet gelezen, dan ga je het misschien alsnog doen.”
Het gepersonaliseerde karakter heeft ook een voordeel: „Als ik lees over vers gemaaid gras, ruik ik dat meteen. Maar voor minder goede lezers kost het veel moeite om woorden om te zetten in beelden of geuren. Bij iets bekends, zoals ”meester Bart” of ”de Regenboogschool” gaat dat makkelijker.”
Het was trouwens een lastige schrijfklus, zegt Sikkel. „Ik mocht geen „hij” of „zij” gebruiken, omdat het verhaal natuurlijk over zowel een meester als een juf kan gaan.”
Ze hoopt dat het initiatief kinderen ent- housiast maakt. Want die zomerdip –ze benadrukt het nog maar even– is een reëel gevaar. „In Amerika spraken leesonderzoekers er ruim twintig jaar geleden al over. Daar zijn allerlei programma’s ontwikkeld om kinderen in de zomer te laten lezen. Met vertraging zijn die in Nederland terechtgekomen. Inmiddels doen we volop onderzoek naar de effecten. En wat blijkt: zomerlezen werkt.”
Bij de aftrap van het vakantielezenproject vorig jaar maakte Sikkel een vergelijking met zwemmen: met je A-diploma kun je wel zwemmen, maar als je in een wilde rivier valt, is het toch moeilijk. En je verleert het zomaar, als je net je diploma hebt. Sikkel, lachend: „Ja, ik ben onder de indruk dat ik dat heb verzonnen, ik was het vergeten. Ze zeggen wel: met A kun je zwemmen, maar ben je niet zelfredzaam. Zo kun je op den duur ook lezen, maar moet je in de zomer zeker zwembewegingen blijven maken.”
Vos en Haas
De Groen van Prinstererschool in Katwijk is een van de scholen waar ze zich dat heel goed realiseren. Aan álle kinderen een zomerleestasje meegeven zou te veel werk opleveren, schat leescoördinator Marjan Duindam in. Maar de leerlingen uit groep 3 en 4 die niet op het gewenste AVI-niveau zitten, krijgen een tas mee naar huis, vertelt de leerkracht van groep 5. De school doet niet mee aan een bestaand project, maar regelt tasjes in eigen beheer. „Met een leesboek over Vos en Haas dat oploopt in AVI-niveau en een werkboekje erin. Zo hopen we lezen aantrekkelijk te maken, want het is vaak zo dat zwakkere lezers dat minder leuk vinden. We zeggen tegen ouders: maak het gezellig.”
Ook minder goede lezers in de hogere klassen krijgen extra aandacht: zij nemen drie leenboeken mee die ze zelf uitkiezen. Duindam: „Het voordeel is dat het aanbod in de schoolbieb vlak voor de vakantie groot is, omdat vrijwel alle boeken zijn ingeleverd. Dat is aantrekkelijk: kinderen kunnen de favorieten meenemen. Veelal graphic novels, zoals die over de waanzinnige boomhut.”
Daar is niets mis mee, vindt Sikkel. Je moet lezen in de vakantie niet te ingewikkeld maken. „Je kind voorzien van een stapel strips of het Guinness Book of Records is al goed.” Want voortdurend je kind moeten motiveren om te lezen valt voor ouders ook niet altijd mee. „Zelfs ik had soms geen zin om met de leesbingokaart van mijn dochter aan de slag te gaan. Terwijl mijn man en ik enorme lezers zijn! Wat uiteindelijk het allerbeste werkt, is dat kinderen elkaar aansteken. Er is geen grotere aanmoediging dan een vriendinnetje dat zegt: ik heb alle delen van –zeg– ”Dagboek van een muts” gelezen. Als we op alle niveaus, van bibliotheek tot school tot ouders, continu blijven herhalen „je moet lezen”, dan ontstaat er op den duur een leesklimaat. Dat is het enige wat helpt.”