Column (André van ’t Hof): Terug
Het was zo’n intensieve week in mijn werk. Ik hoorde van zorgen in gezinnen. Over dat ene kind met dat moeilijke gedrag. En steeds moest dan uitgelegd worden waaróm dat gedrag er was. Dat de angst, de boosheid en het terugtrekken een dringende vraag betekenden. En omdat die vraag niet gehoord werd, raakten ouders en kind elkaar kwijt. Dat raakt je.
Op zulke dagen helpt het zo goed om even in je tuin bezig te zijn. En zo ongedacht een eenvoudige wijsheid te leren, die ik deze gezinnen zo gun.
Want daar kwamen ze in optocht aangewandeld. Zes kinderen, van wie er vijf al in groep twee of in groep drie zaten. Je hoorde ze al van verre, want ze hadden bedacht dat ze soldaten waren. En niet zomaar soldaten, maar van die hele stoere. Sommige kinderen hadden kleren in camouflagekleuren aan. Ze praatten met zware stemmen en liepen met zware stappen. De twee vrouwelijke soldaten klonken even stoer. Een echte eenheid leek het dus.
Eén kind liep echter ver achteraan. Hij was ook nog maar drie jaar. Met een stok als geweer in zijn hand probeerde hij de anderen na te doen. Maar met zijn korte broek en shirtje paste hij niet bij de legereenheid die voor hem liep. Stampen lukte niet zo goed, hij had al moeite genoeg om op zijn klompjes het marstempo bij te houden.
En net voor mijn tuin gebeurde het. De kleine achterblijver struikelde en viel languit voorover op straat. Klompjes en geweer lagen los op de stoep. Een hard gehuil weerklonk en dat werd harder toen de anderen doorliepen. De soldaten stonden stil en hun spel ook. Eentje riep naar achteren: „Kom gewoon!” Maar het hielp niets. Een ander liep een stukje terug en zei: „Niet huilen joh, grote jongen zijn!” Maar de kleine man bleef plat op de straat liggen in groot verdriet.
Vergeten was het soldatenspel, vergeten de stoere stemmen. De groep keerde terug op zijn schreden en samen stonden de kinderen rondom de kleine achterblijver. Die lag inmiddels met zijn verdrietige gezicht op de stoep. Toen zei een van de meisjes: „Ik weet wat! We geven hem allemaal een kusje op zijn knieën en dan is het over.” Het huilen stopte en het ventje ging zitten om op elke knie drie kusjes in ontvangst te nemen. „Jullie liepen zo hard”, zei hij nog.
De klompjes gingen weer aan, de stok werd gepakt. En daar liep het kleine legertje verder. In een iets lager tempo, maar wel met één man meer.