„Want één brood is het, zo zijn wij velen één lichaam, dewijl wij allen één brood deelachtig zijn.”

De gemeente Gods, hoe hoog verheven ook, behoort tot de gemeenschap der heiligen. Ze is van hetzelfde huisgezin als dat in de hemel. Hoewel zij al in de opperzalen des hemels wandelen en wij nog in deze lagere wereld verkeren (Efeze 3:15).

Er zijn ook ware leden van deze gemeenschap die al gemaakt, maar nog niet volmaakt zijn. Dit zijn alle heiligen over de ganse aarde verspreid, tot welke bijzondere zichtbare kerk zij ook mogen behoren, en op welke verre afstand zij zich ook van elkaar bevinden. Mogelijk zagen zij elkaar nooit of zullen elkaar nooit zien, voordat zij elkaar in de heerlijkheid ontmoeten.

Zij vormen allen één lichaam en zijn allen leden van één en hetzelfde lichaam van Christus. Want gelijk het lichaam één is en vele leden heeft, en al de leden van dit éne lichaam vele zijnde maar één lichaam zijn, alzo ook Christus (1 Korinthe 12:12). Zo spreekt onze tekst van één lichaam, aan het brood van het heilig avondmaal deel hebbend. Namelijk dat gedeelte van Christus lichaam dat hier op aarde is.

Zo is er een gemeenschap van heiligen op aarde, waarvan alle heiligen leden zijn. Waar zij ook mogen wonen en in welke geringe zaken van lering of godsdienst zij onderling verschillen, allen hebben zij gemeenschap met elkaar, omdat zij in één lichaam verenigd zijn.

Thomas Boston,
predikant te Ettrick

(”Verhandeling over de gemeenschap der heiligen”, 1775)