„Kritisch denken is meer dan redenering bekritiseren”
Kritisch denken is anders dan een redenering of tekst bekritiseren, betoogde prof. dr. Herman Paul maandag in zijn Leidse oratie ”Kritisch denken: over het ethos van de geesteswetenschappen.” Het is volgens hem belangrijk om kritiek te combineren met betrokkenheid, zorg en verbinding.
Het is belangrijk om kritisch denken tegen het licht te houden, aldus Paul. Het is volgens hem een actuele term die in iedere universiteit rondzingt als ideaal. Tegelijkertijd geeft de hoogleraar ook aan dat het een omstreden begrip is. Hoe wenselijk is kritisch denken? En hoe terecht is het dat onderwijsinstellingen kritisch denken opvoeren als een eerste en voornaamste vaardigheid van de 21e eeuw? Dat zijn vragen die onder wetenschappers leven.
Vanouds wordt kritisch denken gekenmerkt door wantrouwen, aldus Paul. Geschiedkundigen wilden hun bronnen nooit op hun woord geloven en literatuurwetenschappers bestudeerden teksten met de aanname dat die niet te vertrouwen waren. Iedereen die een tekst niet achterdochtig bestudeerde, zagen wetenschappers als „onkritisch en daarmee onprofessioneel.”
Daarvoor was het van belang dat deskundigen gepaste afstand hielden tot datgene wat zij bestudeerden. Wanneer zij zich teveel zouden identificeren met hun onderzoeksobject, zouden zij hun eigen objectiviteit en kritische houding verliezen, was de redenering.
Kritische afstand is noodzakelijk om redeneringen en argumentaties tegen het licht te houden en te analyseren. Maar afstand is niet het enige dat telt. Om daadwerkelijk oude culturen en teksten te begrijpen, moeten historici zich inleven in de tijd van toen, betoogde Paul.
Identificatie
Daarom behelst kritisch denken volgens Paul meer dan de vaardigheid om drogredenen te herkennen. Het is een karaktereigenschap, betoogde hij, in lijn met naamgenoot Richard Paul. Kritische mensen cultiveren volgens beide Pauls onder meer „intellectuele deugden”, zoals „scherpzinnigheid, intellectuele moed en doorzettingsvermogen.”
Daarnaast is de houding van het kritische zelf bepalend, aldus Paul. Daarbij is het van belang dat een kritisch denkende wetenschapper een goede balans vindt tussen distanciëring en identificatie. Precisie en scherpzinnigheid zijn belangrijk voor het kritische zelf, maar niet voldoende. Een musicus heeft niet alleen vaardigheden nodig om een stuk te kunnen spelen, maar moet zich ook in kunnen leven in de componist om het muziekstuk tot zijn recht te laten komen.
Kritiek moest niet alleen wetenschappers behoeden voor „onwenselijke identificaties met teksten en praktijken uit het verleden”, maar had volgens Paul ook politieke en religieuze identificaties. Dat samen is bepalend voor kritisch denken, aldus de hoogleraar.
Wat kan kritisch denken teweegbrengen in de samenleving van de 21e eeuw, vraagt Paul zich tenslotte af. De hoop was altijd dat kritisch denken een positief verschil zou maken; dat het iets zou kunnen doen aan ongelijkheid en onrechtvaardigheid. Die hoop is echter allengs vervlogen.
Paul stelt dat de wereld waarin de kritische denker zich beweegt, „een context is die grenzen stelt aan hoe dit zelf eruit ziet en wat het kan doen.” Steeds vaker geven wetenschappers toe dat antikoloniale of marxistische kritiek niet voor een betere wereld heeft gezorgd, illustreert Paul.
Paul: „Het is deze macht of onmacht die laat zien hoe de kritische denker niet slechts gevormd wordt in het onderwijs, maar ook door politieke, sociale en economische powers that be (bestaande krachten, red.).”
Integratie
De hoogleraar pleitte daarom voor een integratie van betrokkenheid, zorg en verbinding in het kritische denken. Tegelijk stippelde hij een onderzoeksagenda uit voor zijn vakgebied, de geschiedenis van de geesteswetenschappen. Hij vindt het ten eerste van belang dat wetenschappers kijken naar verbanden tussen de verschillende disciplines.
Ten tweede zouden deskundigen volgens Paul vergelijkingen moeten trekken die nationale grenzen overstijgen en vanuit verschillende perspectieven naar bijvoorbeeld historische gebeurtenissen te kijken.
Ten derde vindt Paul het belangrijk dat historici niet alleen naar het verleden kijken, maar vroegere tijden met het heden verbinden. Daarmee kunnen ze continuïteiten en discontinuïteiten blootleggen.
Paul concludeerde dat de ethos van de geesteswetenschappen cruciaal is voor het kritische zelf. Volgens hem –in lijn met Robert Merton– slaat ethos niet „op wat wetenschappers idealiter doen, maar op gewoonten, verwachtingen, normen en waarden die het alledaagse leven structureren”; geïnternaliseerde gedragsregels. Het ethos wordt ook krachtig beïnvloed door institutionele factoren, zoals beschikbare overheidsgelden.
Bovenal daagt de ethos onderwijsinstellingen uit om in de spiegel te kijken: socialiseren die hun studenten in kritisch denken? Stimuleren ze empathie en wederkerigheid? De geesteswetenschappen zijn op hun best als ze studenten voorbereiden op het dragen van verantwoordelijkheid in de samenleving van de 21e eeuw.