Vreemde ontknoping in vragenuur
Massaal stortten de niet-christelijke fracties zich dinsdag op minister Donner van Justitie. Had hij de euvele moed te suggereren dat het wetsartikel tegen godslastering opgepoetst zou moeten worden? Wacht maar, binnen de kortste keren organiseerden zij een kamermeerderheid die dreigde met het omgekeerde: schrappen van het bewuste artikel.
„Meneer de voorzitter, ik vind dit een vreemd vragenuur”, concludeerde CDA-fractievoorzitter Verhagen enigszins onthutst. Dat het debat over terrorismebestrijding van een week geleden nu de „bizarre bijkomstigheid” kreeg dat een meerderheid in de Kamer de wetsartikelen over godslastering geheel wil schrappen, had hij noch iemand anders zien aankomen.
Vorige week kraaide er in de Kamer nog nauwelijks een haan naar. In hun brief over terreurbestrijding wijdden de ministers Donner en Remkes (Binnenlandse Zaken) enkele zinnen aan een lopend onderzoek naar de werking van artikel 147 Wetboek van Strafrecht. Mogelijk zou dit sluimerende artikel over godslastering weer tot leven gewekt moeten worden, suggereerden de bewindslieden. Slechts enkele fracties gingen op het punt in. „We hebben zitten slapen”, erkende PvdA-leider Bos dinsdag.
Maar klaarwakker werden de seculiere partijen toen Donner zaterdag op een CDA-congres nog eens herhaalde wat hij de Kamer al lang geschreven had: Misschien zou godslastering weer sneller en vaker gestraft moeten worden.
Ook zaterdag was het slechts een klein onderdeel van zijn speech, maar de media waren niet te beroerd dit detail eruit te lichten. Met een heuse politieke rel tot gevolg. Minister Verdonk van Vreemdelingenzaken (VVD) reageerde afwijzend. De Graaf van Bestuurlijke Vernieuwing (D66) nam eveneens afstand van Donners uitlatingen. Ruzie in het kabinet dus. En heibel in de Kamer.
Onder aanvoering van D66-kamerlid Van der Laan trokken de seculiere fracties dinsdag ten strijde. Waarom koos de minister nu juist dit moment om over godslastering te beginnen? aldus Van der Laan. Wou hij soms de onzekerheid in het land vergroten? Was het een knieval voor moslimextremisten die de vrijheid van meningsuiting in Nederland willen beperken? Wat moest de Kamer hier nu van denken? Was het in feite de opvatting van de minister dat Van Gogh en Hirsi Ali te ver zijn gegaan in hun uitspraken? Dan moest hij daar nu maar eens eerlijk voor uitkomen.
Met het effect van zwaan kleef aan richten ook andere fracties hun pijlen op de bewindsman. Eerdmans (LPF) sprak van een „grote uitglijder” van de minister, Halsema (GroenLinks) wilde liefst zo snel mogelijk het onderzoek naar verruimde strafbaarstelling van godslastering stopzetten. „Mijn fractie wil geen bijzondere positie voor gelovigen.” Van Aartsen (VVD) deed niet alleen zelf een forse duit in het zakje („Waarom stelt de minister geen echte prioriteiten?”), maar daagde ook de PvdA uit klare wijn te schenken. Die kreeg hij van partijleider Bos: „Een concreet voorstel om een artikel dat geen toegevoegde waarde heeft, te schrappen, steunen wij.”
Dat concrete voorstel had Van der Laan kort daarvoor al aangekondigd. Bij de voortzetting van het debat over de justitiebegroting zou zij woensdag een motie indienen om artikel 147 uit het Wetboek van Strafrecht te schrappen. Alleen de fracties van CDA, ChristenUnie en SGP toonden zich daarvan dinsdag tegenstander.
En minister Donner natuurlijk. Maar naar zijn verweer was, wat betreft de partijen van de Verlichting, aan dovemansoren gericht. Híj had de schijnwerpers niet op het punt van de godslastering gericht. Dat had de pers gedaan. Hém ging het om een bredere doelstelling: het opzettelijk en onnodig kwetsen en grieven van mensen, om welke reden dan ook. Of het nu is om hun vrouwzijn, om hun homozijn („Die heb ik met opzet als eerste genoemd”), of om hun religieuze en dus diepste overtuigingen. Ja, ook om dat laatste!
Maar dat betekent geen inperking van de vrijheid van meningsuiting, stelde Donner met kracht. „Wat ik wil zeggen is: Als opzettelijk kwetsend en beledigend taalgebruik maatschappelijke gevolgen blijkt te hebben, mag de overheid toch onderzoeken of wij dat door toepassing van de bestaande wet kunnen ondervangen?”
Maar de Kamer had geen boodschap meer aan zijn woorden. En Donner was, na een vragenuur dat geheel opgeslokt werd door deze kwestie, ook door zijn voorraad argumenten heen. „Nu ja, als de Kamer van mening is dat kwetsen en grieven moeten worden tegengegaan, behalve als er geloofsopvattingen in het geding zijn, dan moet hij maar voor de aangekondigde motie van mevrouw Van der Laan stemmen.”