Ben Ipenburg: Middeleeuwse theologie kweekte haat tegen Joden
Middeleeuwse christelijke theologen schiepen een denkkader dat haat kweekte tegen de Joden. Dat stelt Ben Ipenburg, van wie onlangs het boek ”Jodenhaat en Jodenmoord in de late middeleeuwen in de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden” verscheen.
De Utrechtse theoloog Ipenburg (1947) publiceerde eerder over de Joden in Suriname. Zijn nieuwe boek gaat over de Joden die vanaf het einde van de tiende eeuw de Nederlanden binnenkwamen.
Aanvankelijk werden ze getolereerd, maar dat veranderde. Ze werden steeds meer gediscrimineerd, onder dwang bekeerd, verdreven of gedood. Aan het einde van de vijftiende eeuw waren er nog maar weinig Joden over in de Nederlanden. Pas later, vanaf 1600, vestigden zich grote groepen Joden in de Republiek, met name in Amsterdam, waar ze een veilig toevluchtsoord vonden, tot aan de Tweede Wereldoorlog.
Schokkend
Ipenburg vroeg zich af waar de haat tegen de Joden in de late middeleeuwen vandaan kwam. Hij heeft daartoe onderzoek gedaan naar middeleeuwse teksten van pausen, theologen, vorsten en anderen en die in het Nederlands vertaald. Veel daarvan zijn niet eerder in het Nederlands verschenen. In het tweede gedeelte van zijn boek beschrijft hij leven en lot van Joden in meer dan vijftig plaatsen in de Nederlanden in die periode.Een belangrijke oorzaak van de Jodenhaat indertijd noemt Ipenburg de christelijke theologie van die tijd. „Het is schokkend dat in de theologie een legitimatie werd gevonden om mensen te haten. Er was door de theologen een denkkader gemaakt dat haatgevoelens kweekte.”
Een belangrijk moment was volgens hem toen christelijke theologen ontdekten dat de Joodse godsdienst was veranderd. Er was geen tempeldienst meer, er waren geen dieroffers meer, en daarmee was volgens hen de band met het Oude Testament doorgesneden. Het jodendom was de cultus van de duivel, vond men. Daarbij kwam de aloude beschuldiging dat de Joden Christus vermoord hadden.
Thomas a Kempis
De gevolgen van die veranderde visie kwamen volgens de auteur in de late middeleeuwen steeds duidelijker naar voren. „Tijdens de kruistochten werden ook veel Joden die men onderweg tegenkwam gedood. Joden kregen de schuld van pestepidemieën. In 1349 werden 900 Joden in Straatsburg levend verbrand.”
Dit anti-Joodse gevoel was zo algemeen, zegt Ipenburg, dat ook een bekende schrijver als Thomas a Kempis er niet aan ontkwam. De auteur van ”De navolging van Christus” schreef: „O, jullie goddeloze Joden (…), jullie zijn in elk opzicht de schuldigen, jullie zijn de eigenlijke, de werkelijke moordenaars van de Zoon van God.”
In het tweede gedeelte van het boek komt een vijftigtal plaatsen in de Nederlanden waar Joden gewoond hebben, aan bod. Een daarvan is Arnhem. Rond 1235 was er, zover is na te gaan, voor het eerst sprake van een Jood in die stad. Beslissend voor de Joden was de komst van de pauselijke legaat Nicolaas van Cusa in 1451. Er konden aflaten verkregen worden als het stadsbestuur maatregelen tegen de Joden zou nemen en dat gebeurde.
Een zo’n maatregel was dat de Joden een kenteken moesten accepteren van hun Jood-zijn, dat ze op hun bovenkleren moesten dragen, zodat men een Jood van een christen kon onderscheiden, vermoedelijk een gele lap. Vlees van Joden moest op de markt voorzien zijn van een geel vlaggetje. Vanaf 1468 woonden er geen Joden meer in Arnhem.
Zondebok
Ipenburg concludeert dat het „in een samenleving gemakkelijk is om een zondebok te hebben. Dat zijn de Joden alle eeuwen door geweest.” Een belangrijke les uit zijn boek is „dat er een theologie nodig is die geen haat kweekt.”
Verder hoop hij dat er aan deze periode uit de geschiedenis meer aandacht wordt besteed en dat er verder onderzoek wordt gedaan. „Ik heb een groot aantal teksten verzameld. Het zou mooi zijn als studenten die verder zouden onderzoeken en de samenhang ervan aantonen. Dat is ook voor onze tijd van belang.”