Verwarring over „gruwelijk bedrijf”
Het debat dat het kabinet en met name minister Donner van Justitie heeft aangezwengeld over belediging en godslastering kenmerkt zich door tegenstrijdigheden en spraakverwarring. Er lijkt geen touw meer aan vast te knopen.
Hij had er alleen maar op willen wijzen dat onze wetgeving niet voor niets godslastering strafbaar stelt. „We moeten elkaar niet onnodig grievend bejegenen. De godsdienstige overtuiging raakt de diepste identiteit van mensen”, zei Donner gisteren in een korte toelichting op zijn uitspraken van zaterdag op het CDA-congres. Hij pleitte toen voor het afstoffen van het strafrechtelijk verbod op de „smalende godslastering.”
Zijn uitspraken van zaterdag waren weer een vervolg op enkele passages in de brief die de ministers Donner, Remkes en Verdonk vorige week namens het kabinet aan de Tweede Kamer stuurden over de moord op Theo van Gogh. Daarin maken de drie ministers melding van een onderzoek naar de vraag of belediging en godslastering sneller en zwaarder kunnen worden bestraft.
Ook wil het kabinet nagaan of er naast het strafrecht nog andere mogelijkheden bestaan om uitspraken op hun mogelijk beledigende karakter te toetsen. Te denken valt, zo schreven de bewindslieden, aan een commissie, vergelijkbaar met de Commissie Gelijke Behandeling.
Intussen lijkt menigeen het spoor bijster. Minister Verdonk zei zondag haar collega Donner niet meer te kunnen volgen. Ze leek door hem te zijn overvallen. Dat is merkwaardig, omdat de brief van vorige week aan de Tweede Kamer mede door haar is ondertekend. Was Verdonk dat vier dagen later al vergeten?
Ook minister De Graaf van Bestuurlijke Vernieuwing moet niet goed hebben opgelet. Hij zei maandag dat de hele kwestie al eerder in het kabinet is besproken en dat toen is besloten de bestaande situatie te handhaven. De brief aan de Kamer zegt echter heel wat anders. Daarin wordt de mogelijkheid van zwaardere bestraffing genoemd. Die brief was, zoals gebruikelijk, namens het kabinet verstuurd. Daar maakt ook De Graaf deel van uit.
Maar ook Donner zaaide verwarring. Naar zijn zeggen wilde hij met zijn pleidooi niet suggereren dat Theo van Gogh in zijn columns over de schreef ging. Maar als het kabinet zou vinden dat de publicist steeds keurig binnen de grenzen van het betamelijke bleef, waarom dan dat onderzoek en waarom dan die nieuwe commissie?
Onduidelijk is ook hoe Donner tot het afstoffen van de bepaling op de godslastering wil komen. Vaker vervolgen heeft alleen zin als dat ook tot veroordelingen leidt. Maar sinds het ”ezelproces”, waarin de schrijver Van het Reve terechtstond, lijkt de rechterlijke macht de desbetreffende wetsartikelen tot een dode letter te hebben verklaard.
Rechtsgeleerden hebben er op gewezen dat Donner zich beter kan richten op de antidiscriminatiebepalingen die begin jaren ’90 aan het strafrecht zijn toegevoegd. Daarin is ook een verbod opgenomen op discrimineren wegens godsdienst.
Het is echter de vraag of dat een werkelijk alternatief is. Nadat Parool-columnist Theodor Holman in 1994 had geschreven „iedere christenhond een misdadiger” te vinden, werd hij tot drie keer toe vrijgesproken. De Hoge Raad vond de uitspraak wel grievend, maar achtte niet bewezen dat Holman opzettelijk christenen had willen beledigen.
Het openbaar ministerie zag daarna geen brood meer in dit soort zaken. Een klacht van de Bond tegen het vloeken tegen Theo van Gogh omdat hij Jezus had uitgemaakt voor „rotte vis” werd door het OM geseponeerd met verwijzing naar de vrijspraak in de zaak-Holman. Zolang de rechter het laat afweten, kan het OM weinig uitrichten.
In ieder geval is er een opvallende parallel met de jaren dertig. Donners pleidooi lijkt vooral te zijn ingegeven door de verontwaardiging in godsdienstige (lees: moslim)groepen. Ook toen kwam de regering in actie na heftige woede-uitbarstingen. Naar aanleiding van godslasterlijke publicaties in een communistisch blad hield een pater uit het zuiden des lands er rekening mee dat „een krachtige massa van pootige Limburgsche jongens zich verzamelt en in hun heilige verontwaardiging de hele duivelsche bende uiteen jaagt. En de inktpotten kwakt tegen de zedelooze vadoekgezichten van de vuilschrijvers en teekenaars der communistische pers. En de vlam steken in het heele gedoe.”
Het waren enerverende tijden, ook voor de betrokken bewindsman mr. dr. J. Donner. Aan het einde van de verdediging van de bewuste wetwijziging sprak hij als persoonlijke ontboezeming uit dat hij het uiterste had willen geven om „dit gruwelijk bedrijf” te weren, teneinde in het eindgericht te mogen horen: „Gij deed uw plicht.” Dat zullen we zijn kleinzoon hem nog zo gauw niet hardop na horen zeggen als hij dinsdag tijdens het vragenuurtje in de Kamer onder vuur zal worden genomen.