In Tulsa wordt na honderd jaar voorzichtig gesproken over de massamoord
De Amerikaanse stad Tulsa was honderd jaar geleden het toneel van ernstige rassenrellen. Niet minder dan 300 zwarte burgers vonden hierbij de dood. Na een eeuw wordt er voorzichtig over gesproken.
Mensen in de Amerikaanse stad Tulsa zijn er inmiddels aan gewend geraakt. Elke woensdagmiddag gaat de jonge methodistenpredikant Robert Turner met een megafoon in de hand naar het gemeentehuis. Op het plein voor het stadhuis houdt hij een korte toespraak, om vervolgens weer terug te lopen naar zijn kerk. Steevast is zijn boodschap: Tulsa heeft gefaald zijn inwoners te beschermen. Daarvoor zijn schuldbelijdenis, boete- en genoegdoening nodig. Zolang die uitblijven, zijn de rechten die in de grondwet staan een leugen.
Tientallen jaren zwegen de geschiedenisboeken in de Verenigde Staten over de dramatische gebeurtenissen die op 31 mei en 1 juni 1921 plaatshadden in Tulsa, een stad in het noordoosten van de Amerikaanse staat Oklahoma. In goed 24 uur werden er naar schatting 300 vooral zwarte burgers gedood en raakten duizenden Afro-Amerikanen dakloos.
Het bloedbad van Tulsa is een van de grootste rassenrellen in de Amerikaanse geschiedenis geweest. Pas de laatste 25 jaar wordt het drama door de instanties en de geschiedschrijving erkend, al zijn pleidooien om nabestaanden schadevergoeding en smartengeld uit te keren tot nu toe aan dovemansoren gericht.
Jaloezie
Afgunst en afkeer waren kort gezegd de oorzaken van de massale uitbarsting van rassenhaat, vrijwel zeker de bloedigste sinds de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865). Aan de noordzijde van de stad Tulsa was de voorstad Greenwood ontstaan. Die werd vrijwel uitsluitend door Afro-Amerikanen bevolkt.
Wie, zoals pedagoog en schrijver Booker Taliaferro Washington, er aan het begin van de vorige eeuw rondreed, verbaasde zich over de welvaart in Greenwood. De grote winkels, modern geoutilleerde restaurants en prachtige huizen brachten Booker T. Washington tot de uitroep dat dit ”de Negro Wall Street” was.
Niet dat er beurshandel plaatsvond, maar nergens anders in Amerika had Washington een zwarte gemeenschap gezien die zo floreerde. Greenwood was gewoon rijk. Juist dat laatste stak de blanke bevolking in andere delen van de stad Tulsa. Dat gunde ze ”die zwarten” niet.
Afkeer
Behalve deze jaloezie was er bij veel blanken ook afkeer van de Afro-Amerikanen. Met de afschaffing van de slavernij in 1863 was die bepaald niet verdwenen. Veel witte Amerikanen waren nog altijd sterk overtuigd van de blanke suprematie, zeker in het zuidelijke deel van de stad Tulsa, waar zich veel voormalige plantagehouders hadden gevestigd.
Zij hadden na de vrijlating van slaven de katoenverbouw en -handel vaarwel moeten zeggen en zochten nu hun geluk in Tulsa, waar de oliewinning een sterke groei doormaakte. Voor deze oud-slavenhouders en hun kinderen was het onbestaanbaar dat de Afro-Amerikaan de blanke Amerikaan evenaarde in rijkdom en status of die zelfs voorbijstreefde.
De gevoelens van afgunst en afkeer waren al langere tijd latent aanwezig. Zij kregen echter rond 1920 extra impulsen. In de eerste plaats door de terugkeer van veteranen van de Eerste Wereldoorlog. Dat gaf spanning op de arbeidsmarkt. Voor de oud-strijders was het niet te verteren dat beter betaalde banen bezet werden door zwarte burgers.
Daarnaast maakte de Ku Klux Klan (KKK) na 1915 een sterke groei door. Deze racistische beweging vocht –soms letterlijk– voor een blank en protestants Amerika. De herleving van de KKK wakkerde de antizwarte stemming aan.
Gerucht
De lont in het kruitvat was een gerucht dat de 19-jarige zwarte schoenenpoetser Dick Rowland zich vergrepen zou hebben aan de 17-jarige blanke liftbediende Sarah Page. Dat verhaal ging als een lopend vuur door de stad. Voor de politie was het aanleiding om de man aan te houden voor verhoor. Als tweede argument noemden de politiemensen dat het voor Rowland op het bureau veiliger was dan op straat. Al snel bleek dat dit geen loos argument was. Witte racisten verzamelden zich bij het politiebureau en eisten van de politiechef dat hij de zwarte arrestant naar buiten bracht zodat ze hem konden straffen voor zijn vermeende handelen. De politiebaas weigerde Rowland uit te leveren.
Buiten het politiebureau kwam het echter al snel tot een treffen tussen opgewonden KKK-leden en een groep gewapende Afro-Amerikanen. Laatstgenoemden waren in allerijl naar het politiebureau getrokken om hun gearresteerde vriend te beschermen zodat hij niet gelyncht zou worden. Bij de gevechten die tussen beide groepen uitbraken, verloren twaalf mensen het leven: tien blanken en twee zwarten.
Het nieuws over dit gevecht verspreidde zich binnen de kortste keren over heel Tulsa. De blanke gemeenschap verzamelde zich in allerijl en ongeveer 2000 man trok gewapend naar Greenwood. De groep was uitzinnig en bleek niet bereid te luisteren naar oproepen van lokale leiders om de kalmte te bewaren.
Toespraken van ds. Charles W. Kerr, predikant van de plaatselijke First Presbyterian Church, en van politiechef John A. Gustafson haalden niets uit. De wraakgevoelens van de blanke inwoners kookten over. Daarbij kregen zij steun van sommige stadsbestuurders. Zij leverden de relschoppers wapens. Enkele rijke oliehandelaren toonden zich bereid hun privévliegtuigen in te zetten bij de strijd tegen de zwarte inwoners.
Brandbommen
„Binnen een paar uur was het centrum van Greenwood een loeiende vlammenzee”, schreef Mary E. Jones Parrish later. Mary maakte het drama als jong meisje mee. In ”Events of the Tulsa Disaster” tekende ze haar jeugdherinneringen op. Met haar moeder moest ze in allerijl hun huis verlaten om niet bij de brand om te komen. „Het lukte ons om ongezien weg te komen. Onze angst was groot. We hoorden de blanke aanvallers roepen dat ze alle zwarten in Greenwood zouden doden. Mensen die enig aanzien hadden, moesten sowieso uit de weg worden geruimd. Mijn moeder dus ook. Zij was journalist.”
Walter White, verslaggever voor The Nation, schreef enkele weken later in een reportage: „Ooggetuigen vertelden hoe vijf mannen werden opgesloten in een brandend huis. Vier kwamen door het vuur om het leven. De vijfde werd neergeschoten toen hij probeerde te ontvluchten. Zij lichaam werd vervolgens weer in de vlammen gegooid.” Jones Parrish zag dat blanken gealarmeerde brandweerlieden onder schot hielden zodat ze de branden niet konden blussen.
Tegen middernacht leek het rustiger te worden. Maar het was een bedrieglijke stilte. In de vroege morgen van 1 juni laaiden de onlusten in groter hevigheid op. De vechtersbazen hoorden in de verte een fluitsignaal en legden dat uit als een oproep om opnieuw de strijd aan te gaan. Achteraf bleek dat het een waarschuwingssignaal van een vertrekkende trein was.
Toen het eenmaal licht was geworden, stegen twaalf vliegtuigen van particuliere eigenaren op. Zij wierpen binnen een halfuur tijd een lading brandbommen en terpentine uit over gebouwen in het centrum van Greenwood. Op het gerucht dat een aantal Afro-Amerikanen zich hadden verschanst in de pas gereedgekomen Mount Zion Baptist Church werd een aanval met granaten en brandbommen ingezet waardoor het gebouw totaal werd verwoest. „Later hoorden we van boeren die op grote afstand van Greenwood woonden, dat er boven de stad een enorme zwarte rookwolk hing”, aldus Jones Parrish.
Het grote zwijgen
De onlusten kwamen tot bedaren doordat een dag later de Nationale Garde arriveerde. De racisten dropen af. De gevluchte zwarte bewoners van Greenwood konden terugkeren. Maar waar moesten ze heen? Black Wall Street en de straten daar omheen waren getransformeerd tot een rokende puinhoop. De schade was enorm. Zo’n 35 woonblokken waren totaal verwoest. Erger nog was dat er naar schatting 300 doden, grotendeels zwarten, vielen te betreuren. De schade bedroeg –omgerekend naar deze tijd– 32 miljoen dollar.
Het trieste was echter dat de zwarte gemeenschap geen dollar schadevergoeding ontving. Verzekeringsmaatschappijen schoven schadeclaims terzijde omdat de polis schade als gevolg van rassenrellen uitsloot. De voorheen welgestelde inwoners van Greenwood bleven berooid en (mentaal) verwond achter. Politie en justitie deden weliswaar onderzoek naar de gebeurtenissen, maar na een reeks verhoren besloot de volledig witte jury om geen daders te veroordelen.
Daarmee begon het grote zwijgen. Jarenlang kwam de orgie van moord, verwoesting en brandstichting niet aan de orde in de Amerikaanse geschiedenisboeken. Deels valt dat te verklaren uit het feit dat er in de archieven ook nauwelijks iets te vinden is over de gewelddadige uitbarsting van racisme. Politierapporten over het drama zijn verdwenen. De microfilms waarop lokale kranten uit die tijd zijn vastgelegd vertonen zwarte gaten, uitgerekend de pagina’s met berichten over de rassenmoord in Greenwood.
En de mondelinge verhalen van mensen die het meemaakten? Ook die zijn er nauwelijks. De blanke inwoners van Tulsa zwegen. Niet alleen uit schaamte, maar ook omdat een heftige rassenrel het imago van de oliestad op de prairie van Oklahoma geen goed zou doen.
Hoorzitting
Opvallender is nog dat de overlevenden en nabestaanden van de zwarte bevolking van Greenwood liever niet spraken over het bloedbad van Tulsa. Een van hen, Brenda Alford, gaf jaren later daarvoor verschillende verklaringen. Voor sommigen was het te pijnlijk. Anderen wilden hun nazaten niet belasten met de traumatische ervaring uit hun eigen jeugd. Nog weer anderen zwegen uit angst dat ze moeilijkheden op hun werk konden krijgen als ze erover begonnen.
Rond de eeuwwisseling gaf het bestuur van de stad Tulsa opdracht om onderzoek te doen naar de gebeurtenissen op 31 mei en 1 juni 1921. Archieven werden doorvorst, hoogbejaarde overlevenden gehoord en grasvelden doorzocht of er nog graven lagen.
De onderzoekscommissie trok de conclusie dat door de bloedige rellen de zwarte gemeenschap van Greenwood berooid was achtergelaten en dat de gevolgen ervan nog steeds merkbaar zijn. Het advies was de nazaten van slachtoffers en gedupeerden op te zoeken en hun een schadevergoeding te geven. Daar is tot op heden niets mee gedaan.
De Republikeinse burgemeester van Tulsa, George Bynum, ontkent het drama niet, maar wil de huidige generatie niet de rekening van het verleden laten betalen.
Toch lijkt er iets te veranderen. Recent zijn er enkele publicaties verschenen over de massamoord in Tulsa. In de stad zelf en in voorstad Greenwood worden deze week verschillende herdenkingsbijeenkomsten gehouden. En zelfs de Senaat in Washington DC gaf er onlangs aandacht aan.
Anderhalve week geleden hield hij een speciale hoorzitting over de bloedige onlusten. Daar zei de 100-jarige overlevende Hugh VanEllis: „Ik vraag u: laat mij niet van deze aarde verdwijnen zonder dat er recht is gedaan, zoals al die andere overlevenden is overkomen.”