Geen lust
De Heere vraagt in Ezechiël 18: Zou Ik enigszins lust hebben in de dood van de goddelozen? Krachtig ontkent de Heere dat Hij een welbehagen heeft in het verderf van een goddeloze, ofschoon God van eeuwigheid besloten heeft de meeste mensen hun zonden en schuld ten laste te leggen en hen rechtvaardig te verdoemen. Dat heeft de Heere niet gedaan omdat Hij lust heeft in hun verderf, maar om daarmee Zijn vrijmachtige rechtvaardigheid te openbaren.Niettegenstaande Gods eeuwig besluit is het een vaste waarheid dat de Heere geen lust heeft in de dood van de goddelozen. Trouwens, dat de Heere daar geen lust in heeft maar in hun bekering en zaligheid, blijkt ook uit de woorden van onze tekst. Daarin begeert de Heere het tijdelijke en het eeuwige welzijn van Zijn volk. Hier ziet u een goddelijke wens dat Israël, gelijk het met de mond had beloofd, ook in waarheid en van harte de Heere mocht vrezen en Zijn geboden onderhouden, ja, dat het hun kinderen mocht welgaan in eeuwigheid.
Och, geliefden, hier staat de Heere, de God van Israël, de enige en opperste wetgever Die behouden en verderven kan. Deze wenst hier Zijn volk, staande voor Zijn aangezicht aan de berg Horeb: Och, dat ze zulk een hart hadden om Mij te vrezen…, opdat het haar kinderen wel ga in eeuwigheid!
Helmerus Schröder, predikant te Emden (Uitgezochte kerkredenen, 1768)