IJdelheid
Prediker 1:2
„IJdelheid der ijdelheden, zegt de prediker, ijdelheid der ijdelheden, het is al ijdelheid.”
Is Christus alles, zie dan wat een groot onderscheid er is tussen Christus en het schepsel. Tussen Christus en het schepsel is zo’n groot onderscheid als tussen wezen en niets. „Christus is alles en in allen”, dus is het schepsel niets. „Zult gij uw ogen laten vliegen op hetgeen dat niets is?” (Spreuken 23:5). Het schepsel is een niet-wezenheid, namelijk iets dat geen wezen heeft. Al heeft het een natuurlijk wezen, toch is het geestelijk aangemerkt niets. Het is niets anders als een vergulde schaduw, een vermakelijke fantasie. Toen Salomo de fijnste bloem uitgezift en de geesten van alle geschapen voortreffelijkheid gedistilleerd had, was zijn uitspraak: „Het is al ijdelheid” (Prediker 1:2). Het Griekse woord kenos, vertaalt met ijdel, betekent zo veel als leeg. Wij lezen in Genesis 1:2: „De aarde was woest en ledig in de schepping.” Zo zijn alle aardse dingen leeg. Leeg zijn ze van hetgeen wij daar in menen te zijn, leeg van alle vergenoeging. Daarom wordt het vergeleken bij wind (Hosea 12:2). Eerder zal iemand zijn buik met wind als zijn hart met de wereld vervullen. Nu, van het schepsel wordt gezegd niets van alles te zijn. Het schepsel is niets voor een mens van een ontroerde geest. Als de geest verwond is, zullen uitwendige dingen geen verlichting meer geven, zoals een kroon van goud die de hoofdpijn niet vermindert, maar vermeerdert.
Thomas Watson, predikant te Londen
(”Preek over Kolossenzen 3:11”, 1665)