Gedenkdag
Jeremia 9:1
„Och, dat mijn hoofd water ware, en mijn oog een springader van tranen! Zo zou ik dag en nacht bewenen de verslagenen van de dochter mijns volks.”
God heeft de wereld nooit ongestraft kwaad laten doen, maar steeds heeft Hij tegelijk, alvorens de roede ter hand te nemen, vermaand dat wij ons tijdig dienen te beteren. Wie hun leven veranderden, redden daarmee hun ziel. Wie het niet veranderden, zijn ellendig ten onder gegaan, zoals wij aan Sodom en Ninevé zien. Daarom moet ook ons sterkste streven alleen zijn dat wij van een zeer slecht leven een best leven maken. Of moeten wij eerst zoveel ergs ondergaan dat wij met de profeet zullen moeten klagen: „Och, dat mijn hoofd water ware, en mijn oog een springader van tranen”, om het grote leed dat over ons is gekomen genoeg te kunnen bewenen?
Het Woord van God is nimmer ongestraft miskend en omdat wij nu, in deze tegenwoordige tijd, het Woord van de ware God weer zien en horen te voorschijn komen, zullen wij niet ongestraft blijven als wij het miskennen. Misschien zegt iemand: „Het is niet het Woord Gods dat zij daar prediken; was het het Woord Gods, dan zou ik het gaarne aannemen.” Om zulk een gezegde moeten wij ons niet meer druk maken; want de boosheid van de ganse wereld eist eenvoudig dat men zich bekeert. Wanneer wij dan een nieuw woord horen, kan het van niemand anders komen dan van God, Die ons, indien wij met onze boosheid doorgaan, waarschuwt, maar straft indien wij niet luisteren.
Huldrych Zwingli, reformator in Zürich (”Verantwoording des geloofs voor keizer Karel”, 1530)