Klooster Sint-Josephsberg in Megen; de wereld van het grote zwijgen
Half februari opende koning Willem-Alexander het Brabants Kloosterjaar. Hij zei onder meer: „Kloosters kunnen de moderne mens helpen een weg naar de toekomst te vinden.” Hoe ziet die toekomst eruit?
Ooit was Noord-Brabant bezaaid met kloosters. In totaal waren het er ongeveer 660. Nu zijn er nog zo’n zestig bewoonde kloosters over. Zusters en broeders worden oud, sterven uit. Er zijn weinig nieuwe intredingen. Het aantal kloostergemeenschappen krimpt. Veel kloosters zitten op slot, zijn afgestoten en verkocht. Hoe ziet de toekomst eruit?
Binnen de bebouwde kom van het stadje Megen, iets ten noorden van Oss, ligt het clarissenklooster Sint-Josephsberg, omzoomd door hoog geboomte. Het is een enorm complex, omringd door veiligheid belovende muren, omgeven door een gracht, met een toegangspoort, een kloosterkerk en een eigen moestuin. In een hoekje van de tuin ligt de begraafplaats voor de zusters. Daar kijkt men de dood recht in de ogen.
„Wij zijn maar kleine mensen en kunnen niet zomaar over Hem beschikken. God is een mysterie, dat snap ik, ik heb Hem ook niet in mijn zak. Daarom zoek ik Hem. Maar Hij is mens geworden en zoekt ook mij. God blijft ons altijd een stap voor."
In de gastenkamer zit zuster Angela (64), de abdis van het klooster, gekleed in een bruin habijt met een witte kraag, een zwarte kap op het hoofd en open sandalen aan de voeten. Om haar middel heeft ze een lang wit koord.
Zuster Angela schenkt koffie uit een thermoskan. Ze is blij dat 2021 is uitgeroepen tot Brabants Kloosterjaar. „Kloosters zijn altijd van belang geweest. Religieuzen hebben zich ingezet voor kinderen die zorg nodig hadden, voor ouden van dagen en zieken die verpleegd moesten worden. Voor dit rijke erfgoed mag best eens wat aandacht zijn.”
Zuster Angela studeerde in haar jeugd theologie in Utrecht. „Ik had niet duidelijk voor ogen wat ik met die studie wilde gaan doen. Na bezoek aan enkele kloostergemeenschappen wist ik wat ik wilde: het klooster in. De totale toewijding aan God heeft mij hier gebracht.”
Door haar leven in het klooster is er veel aan de zuster voorbijgegaan. Ze mist het allemaal niet, zegt ze, met de handen gevouwen in haar schoot. „Carrière maken, een gezin stichten, kinderen krijgen, reizen maken, het is voor mij niet weggelegd. Als je voor het kloosterleven kiest, is dat ook geen offer.”
Angela leeft in „totale toewijding aan God.” Wie is Hij dan? „God is Degene Die onvoorwaardelijk van mij houdt, Die ons het leven geeft, Die als de barmhartige Vader op de uitkijk staat, vragend: „Wanneer kom je naar Mij toe?” In dit grote huis is Hij voor mij altijd aanwezig. Ik begrijp wel dat velen in de maatschappij menen dat Hij de Afwezige is, of dat Hij niet eens bestaat, of zelfs dood is. Wij zijn maar kleine mensen en kunnen niet zomaar over Hem beschikken. God is een mysterie, dat snap ik, ik heb Hem ook niet in mijn zak. Daarom zoek ik Hem. Maar Hij is mens geworden en zoekt ook mij. God blijft ons altijd een stap voor.”
Waan van de dag
In het clarissenklooster te Megen woonden ooit zo’n veertig zusters. Ze waren weggevlucht van de waan van de dag, op zoek naar het mysterie van het bestaan, naar iets wat verder reikt dan de dood. Van tijd tot tijd was er opeens een zuster minder. Nu zijn het er nog zeventien, in leeftijd variërend van in de dertig tot 94 jaar. „We zijn blij met enkele jongere zusters. Zij zijn voor ons een groot cadeau.”
Het is wel een hele toer om het klooster financieel draaiende te houden, zegt zuster Angela. „Sommige mensen denken dat we gefinancierd worden door Rome, maar Rome betaalt natuurlijk helemaal niks.”
Met een brede armzwaai, gebouwen en moestuinen omvattend, zegt ze: „Dit is een rijksmonument. We kunnen voor een aantal zaken aanspraak maken op subsidie van de overheid. Dat is al een groot punt. Verder proberen we voor onszelf te zorgen. Er zijn al zo veel religieuze plekken in Brabant gesloten, wij willen als communiteit graag voortbestaan.”Klokkenluiden
Het klooster moet blijven, óók in het belang van de samenleving, vindt zuster Angela. „We proberen in Nederland de Naam van God hoog te houden, in het belang van alle mensen. Want mensen zijn meer dan alleen hun burgerservicenummer, meer dan alleen een klompje DNA. Op onze website laten we zien wie we zijn, waar we voor staan, wat we doen. Voor iedere viering luiden we de klok. Dat kan iedereen horen. Met dat klokkenluiden roepen we op tot gebed en verkondigen we dat God bestaat.”
In de lange en hoge gangen van het klooster kleeft de stilte aan de plafonds. Een jongere zuster, in een verschoten habijt onder een warme trui, komt in stilte op sloffen ons voorbij. Dit is de wereld van het grote zwijgen, vol in zichzelf gekeerdheid, met strakke regels en zwaarwegende beloften. Vandaag doen de zusters hetzelfde als ze gisteren ook deden, en eergisteren en vorig jaar.
„In de stille tijd zijn we stil, ook als ons hart onrustig is in ons binnenste"
Is dit geen eenzaam bestaan? Zuster Angela: „We ontmoeten elkaar vijfmaal per dag, bij de vieringen en de gemeenschapsgebeden, ook al spreken we daarbij niet. We houden met elkaar stille tijd, en ook dan spreken we niet. Mensen zijn onrustig. Dat geldt ook ons. Maar in de stille tijd zijn we stil, ook als ons hart onrustig is in ons binnenste. Om echt stille tijd te houden, is het bij afdwalende gedachten nodig om steeds weer terug te keren naar de stilte en geen afleiding elders te gaan zoeken. Wij zijn ook maar gewone mensen.”
Koning Willem-Alexander opende op 10 februari het Brabants Kloosterjaar. Hij wees op de „unieke plaats” die kloosters innemen. Kloosters kunnen, zo zei de koning, „de moderne mens helpen een weg naar de toekomst te vinden.” Hoe ziet dat eruit: een weg vinden naar de toekomst? Zuster Angela: „Ook in de toekomst hebben mensen een plek nodig om stil te kunnen worden, om tot verdieping te komen, om echt mens te zijn, los van de waan van de dag.”
A capella
Het is tien voor twaalf. Bijna tijd voor het middaggebed. Klokslag twaalf uur zitten dertien zusters in de kloosterkerk. A capella zingen ze liederen uit een boek, met gewijde aandacht en op zuivere toon. „Heer’ naar U, strek ik mijn handen uit, ik roep Uw naam, Gij zijt mijn God. Eer aan de Vader, en aan de Zoon, en aan de Heilige Geest, zoals het was in het begin, en nu, en altijd, tot in de eeuwen der eeuwen.”
Dan is het weer stil. Met gesloten ogen zitten ze op de harde banken, in gepeins of geprakkiseer, in contemplatie en meditatie.
Geruisloos staat zuster Paula op, verlaat haar plaats, loopt naar het middenschip en trekt dan aan een lang touw dat hoog door een gat in het gewelf verdwijnt. Kleppend komt een klok op gang.
Wit zijn de muren. Voor de lezenaar brandt een grote kaars. Op de galerij staat het orgel. Een knielbank staat verloren in het koorgedeelte. En weer is er een lied dat zich monotoon een weg zoekt door de ruimte. Hoge stemmen zingen: „Des ochtends als het licht ontstaat, des avonds wanneer het ondergaat, zij God geprezen, die de dag verrijzen doet op Zijn gezag.”
Vanaf de lezenaar leest zuster Angela uit de Bijbel, uit het eerste Bijbelboek, Genesis, het boek van de wording van alle dingen. Ze leest de geschiedenis van Noach, over de boosheid van de mensen en over God Die berouw kreeg dat Hij de mens gemaakt had, en daarom de aarde met een watervloed verdelgen zou. „Alleen Noach vond genade in de ogen van de Heer.” Dan gaat het grote boek weer dicht.
Zonlicht valt door hoge ramen naar binnen. Geen flard van de samenleving dringt hier door. Dan is er nog eenmaal een gebed: „God, gedenk aan Uw verbond, laat ons delen in Uw mededogen, in Jezus Christus, onze Heer.”
Een voor een vertrekken de zusters weer, zwijgend, met de handen in de mouwen van hun habijt. Het is 12.30 uur. Tijd voor de warme maaltijd in de refter.