Geesteswerk
Johannes 3:8
„De wind blaast, waarheen hij wil en gij hoort zijn geluid; maar gij weet niet vanwaar hij komt en waar hij heengaat; alzo is een ieder die uit de Geest geboren is.”
Het zou kunnen, dat vindt dat ik hierin al stellig ben, maar mijn mening is goed gefundeerd. Want zoals de genade van de goddelijke Geest komt of geschonken wordt (ik spreek Latijn, wanneer ik „genade” voor vergeving, kwijtschelding en vrije gunst gebruik) komt deze gave slechts aan de Geest toe. De Geest nu heeft noch een leider noch een vervoermiddel nodig, want Hij is Zelf de kracht en drager, die alles aanbrengt, Hij behoeft niet gebracht te worden.
Wij lezen ook nergens in de heilige Schrift, dat iets zichtbaars –zoals de sacramenten– met zekerheid de Geest meebrengt. Integendeel, indien ooit iets zichtbaars met de Geest medegebracht is, dan was de Géést de drager en niet dat zichtbare. Zo kwamen, toen een sterke wind opstak, door de kracht van de wind de vurige tongen mee, maar niet andersom de wind door de kracht der tongen. Zo bracht de wind kwakkels mee en voerde sprinkhanen weg, maar geen kwakkels of sprinkhanen waren ooit zo snel, dat zij de wind konden meebrengen.
Zo zien we ook dat, toen een wind –sterk genoeg om zelfs bergen op te heffen– Elia voorbijging, werd de Heere toch niet door die wind meegedragen. Kortom, de wind waait waarheen hij wil, dit wil zeggen waait zoals zijn, aard is; en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet, vanwaar hij komt of waar hij heengaat.
Huldrych Zwingli, reformator in Zürich
(”Verantwoording des geloofs voor keizer Karel”, 1530)