Donner nu vooral minister van Terreurbestrijding
Een minister van Justitie is dezer dagen vooral ook de minister van Terreurbestrijding. Hij mag vliegtuigen uit de lucht laten schieten en hij kan collega’s op hun eigen beleidsveld passeren, als hij vindt dat de nationale veiligheid daarom vraagt. Het zijn duidelijk niet de taken waar Piet Hein Donner (56) zich het lekkerst bij voelt. Liever houdt hij zich bezig met wetgeving.
Of hij nu wil of niet, Donner is wel een man bij wie dergelijke verstrekkende taken in veilige handen lijken. Hij is van calvinistischen huize, dus degelijk, en bovendien een gewaardeerd jurist. Hij weet dus waar de grenzen van de wet liggen, al deinst hij er niet voor terug om die op te rekken, alle kritiek van zijn collega Remkes (Binnenlandse Zaken) ten spijt. Die schetste begin deze week in NRC–Handelsblad een beeld van Donner als van een minister die „sneller de neiging" heeft de grenzen van de wet te onderstrepen dan hij. Maar die grenzen zijn ook voor Donner niet heilig.
In dit verband is de Wet Terroristische Misdrijven een van de hoogstandjes van de minister van Justitie. Die wet maakt het mogelijk misdaden die worden gepleegd met het oogmerk van terrorisme zwaarder te bestraffen en werving voor de islamitische strijd en samenspanning te verbieden. Ook stelde hij maatregelen in het vooruitzicht om personen die haat zaaien, beter te kunnen aanpakken.
In beide gevallen deinsde hij er niet voor terug de grenzen te verleggen. Dat was niet louter tot ongenoegen van links, ook uit minder verdachte bron kwam kritiek. Zo overschreed Donner volgens senator Kohnstamm van coalitiepartner D66 met de Wet Terroristische Misdrijven de grenzen van het strafrecht.
Bij de aanpak van haat zaaien bleek de bewindsman bereid om nog verder te gaan en zelfs bepaalde grondrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting, te beperken. Dat zou nodig kunnen zijn als „het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van rechten en vrijheden van anderen" daarom zou vragen.
Hij schreef dat in april aan de Tweede Kamer in verband met islamitische teksten die opriepen tot haat en geweld tegen homo’s en vrouwen. De ironie wil dat die geschriften waren aangetroffen in de el–Tawheed moskee, waarvan wordt gezegd dat ook Mohammed B., de verdachte van de moord op Theo van Gogh, er kwam.
De vrijheid van meningsuiting is trouwens toch al een grondrecht waar Donner mee worstelt. In november 2003, rondom de affaire–Mabel Wisse Smit en de discussie over satire, zei hij dat de vrijheid van meningsuiting niet grenzeloos is maar verantwoordelijkheid vergt. „Anders komt het tot losbandigheid en eindigt het in verloedering".
Ook in maart van dit jaar gaf Donner aan waar wat hem betreft de grenzen van dit grondrecht liggen. Twee gevangenisdirecteuren waren toen op non–actief gesteld, omdat zij openlijk kritiek hadden geuit op het beleid van hun minister. Inperking van de vrijheid van meningsuiting, vonden zijn criticasters. Neen, zei Donner, directeuren moeten plannen realiseren. Als ze kritiek hebben, moeten ze die intern spuien en er niet mee naar buiten komen.