Column (ds. J. Belder): Jut
Lange tijd vroeg ik mij af waarom gemeente- en provinciehuizen en ministeries tegenwoordig in kantoren van XXL-formaat gehuisvest zijn. Een bevriende relatie leidde mij recent door een van de departementen.
Wij trokken langs werkkamers en vergaderzalen, langs de afdelingen Zwartlakken en Witwassen, Transparantie en Monden snoeren. Vervolgens door lange gangen met aan weerszijden kleine vertrekken. „Onze achterkamertjes”, zei mijn gids met gedempte stem. „Die worden altijd druk gebruikt. Hier zweten de verkenners. En daar”, wijzend op een andere deur, „wordt nu de nieuwe voorzitter van de Tweede Kamer benoemd. De volksvertegenwoordigers hoeven straks alleen nog maar in te stemmen. Maar dat is slechts een eitje.” „Stopt mevrouw Arib dan”, vroeg ik verrast. „Zij zal worden opgeofferd aan het landsbelang.”
Later die dag woonden wij een debat bij dat veel gelijkenis vertoonde met theater. Ieder speelde met verve zijn rol. Soms viel iemand daar even uit, maar razendsnel herstelde hij zich dan en pakte onmiddellijk zijn rol weer op. Het was bijzonder om al die mannen en vrouwen te zien rennen met grote hamers die met doffe slagen neerkwamen op een voorwerp dat ik niet goed herkende. „Dat is de kop van Jut”, fluisterde mijn gids. „Velen denken dat het een januskop is. U weet wel: die Romeinse god met twee gezichten. Een echte gladjanus”, zei hij schalks. „Zie toch wat een samenspel. Wat een homogeniteit.” Hij wees op een gedreven speelster. „Een leeuwin, meneer. Introduceert hier nieuw leiderschap.”
„Ze slaan wel ongenadig hard en zijn ook flink grofgebekt”, liet ik me ontvallen, „het lijkt wel een afrekencultuur.” „Dat is schijn”, zei mijn gastheer. „Die Jut kan er tegen, hij gaat al tien jaar mee. Is heel flexibel en na afloop worden krassen en butsen vakkundig weggewerkt. Het is maar spel. Die lui moeten af en toe hun energie kwijt. Zeker in lockdowntijd. Daarom hebben we die Jut. Kunnen ze zich tot in de kleine uurtjes uitleven. Straks aan de bar is het weer ouwe-jongens-krentenbrood. U kent het gezegde”, grijnsde hij: „ze dronken een glas, deden een plas en alles bleef zoals het was. En dankzij zo’n onstuimig avondje entertainen heeft het volk weer warme empathie voor zijn volksvertegenwoordigers. Maar meneer vindt wellicht dat het er hier weinig christelijk aan toegaat…” „Man, je slaat die Jut… eh, de spijker op zijn kop”, reageerde ik. „Over een maand zijn ze vergeten dat ze soms vals en gemeen speelden. Dan geen mens meer met actieve herinnering”, lachte hij.