Volbracht
Johannes 19:30a
„Toen Jezus dan de edik genomen had, zeide Hij: Het is volbracht!”
Groot en onbeschrijflijk is het mysterie van het lijden van de Heere dat wij op deze dag plechtig vieren. Zeker, ook op andere dagen is dit aanwezig, op het altaar waaraan wij staan, in onze mond en in onze manier van kijken. Zo kan steeds in het hart worden bewaard waartoe wij onophoudelijk worden aangespoord, ook door onze lichamelijke zintuigen.
Toch zet deze jaarlijkse plechtigheid onze geest nog veel meer aan om ons zo’n belangrijke gebeurtenis te herinneren. Wat vele jaren geleden op één plek door gewetenloze Joden is misdaan en door hun wrede ogen is gebeurd, dat kan men nu, alsof het vandaag is gebeurd, overal op aarde schouwen met de ogen van het geloof. Als zij indertijd met genoegen stonden te kijken naar hun wrede verrichtingen, met hoeveel meer gretigheid moeten wij dan niet wat wij gewetensvol geloven, terugroepen in onze geest door onze herinnering op te frissen?
Als zij wellustig hun misdaad aanschouwden, met hoeveel meer vreugde moeten wij dan niet onze redding herdenken? In die ene daad immers werden hun boze plannen van dat moment gebrandmerkt, maar werden de onze uitgewist, ook die nog in de toekomst liggen. Ten slotte, onze verachting voor de misdaden die zij begingen, is onlosmakelijk verbonden met de blijdschap over de vergeving van onze zonden. Zij tonen hun gewetenloosheid, wij vieren deze plechtigheid.
Aurelius Augustinus, bisschop te Hippo
(”Preek voor Goede Vrijdag”, ca. 420)