Nederland kan zich opmaken voor een behoorlijke inflatiegolf
Vorige maand voerde Nederland de ranglijst aan van landen met de hoogste geldontwaarding in de eurozone. Maar dat is een competitie waar je juist niét op de eerste plaats wilt eindigen.
In februari zijn de prijzen in Nederland –berekend volgens de Europese methode zodat we landen met elkaar kunnen vergelijken– met 1,9 procent gestegen. De stijging is vooral te danken, en te merken, aan de benzinepomp. Niet vreemd, aangezien één vat olie in februari ruim 60 dollar kostte. In dezelfde maand vorig jaar was dat nog zo’n 50 dollar.
Omdat inflatie niets anders is dan een vergelijking tussen de prijzen nu en die van twaalf maanden geleden, betekent dit dat de inflatie vorige maand uit de energiehoek een behoorlijke wind in de rug heeft gekregen. En dan te bedenken dat in het mandje met goederen en diensten dat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gebruikt om de inflatie te berekenen, energie nog een bescheiden rol speelt! Ondanks die marginale rol is olie blijkbaar heel belangrijk voor de geldontwaarding.
Inflatie is dus niets anders dan een vergelijking tussen de prijzen nu en een jaar eerder. Kijk ik met één oog naar de olieprijs van het moment en met mijn andere oog naar de olieprijs in de eerste helft van vorig jaar, dan concludeer ik al snel dat de prijzen de komende maanden verder zullen stijgen. De inflatie kan zomaar boven de 2 of zelfs 3 procent uitkomen!
Daarvoor hoeft de olieprijs niet eens verder te stijgen. In april vorig jaar was de olieprijs ongeveer 15 dollar. Door de coronapandemie liep de vraag naar olie in februari terug. Op de financiële markten was de olieprijs in juni zelfs min 40 dollar! Na april steeg die weer wat om in de zomer 45 dollar aan te tikken. Als de prijs van het zwarte goud de komende maanden gewoon op circa 60 dollar blijft, dan komt er een behoorlijke inflatiegolf op ons af, vrees ik. Laat staan als de olieprijs verder stijgt. Dat zou heel goed kunnen omdat de economische activiteit in de wereld aan het toenemen is. Olie is nog steeds dé brandstof voor economische motoren wat betekent dat het economisch herstel meer vraag naar olie betekent en de prijs eerder stijgt dan daalt.
Voor de Nederlander is dit vooruitzicht om minstens twee redenen van groot belang. In de eerste plaats vanwege het feit dat we met zijn allen een slordige 400 miljard euro op onze spaarrekeningen hebben staan. De rente daarop is doorgaans nul procent of steeds vaker zelfs negatief. Trek daar de inflatie van af en het rendement op ons spaargeld is bij 1,8 procent inflatie al zwaar negatief, laat staan bij 2 of zelfs 3 procent. Bij 2 procent inflatie dit jaar, zal die spaargeldberg, ongemerkt met 8 miljard euro slinken. Bijna 500 euro per Nederlander.
Een stijging van de spaarrente is alleen te verwachten als de Europese Centrale Bank (ECB) aanstalten maakt haar rente te verhogen. De bank geeft echter luid en duidelijk aan daar de komende jaren niet eens aan te willen denken.
De tweede reden is dat de loonstijging dit jaar maar karig lijkt te zijn. Economen rekenen op gemiddeld zo’n 1 á 1,5 procent stijging. Voor de economie is dat geen goed nieuws. Maar als de stemming in het land ten aanzien van de toekomst beter wordt, kan er nog veel veranderen. Wellicht dat een nieuw kabinet daar rekening mee moet houden bij het maken van beleidsplannen.
De auteur is hoofdeconoom bij OHV Vermogensbeheer