Waarom de natie niet de enige maatstaf van het recht hoort te zijn
In Baudets gedachtegang over de legitimiteit van Tribunaal Neurenberg wordt de letter van de wet tot enkele maatstaf van het recht verheven. Daarmee is de mens, en hier specifiek de natie, de maatstaf geworden van alle dingen.
Vorige week stelde Thierry Baudet ‘Neurenberg’ als „illegitiem” te beschouwen, omdat strafrecht na de oorlog met terugwerkende kracht zou zijn toegepast op nazi-kopstukken. Volgens hem kunnen mensen niet veroordeeld worden met wetten die pas zijn aangenomen nadat de feiten hebben plaatsgevonden. In mijn bijdrage in het NRC (25-2) legde ik uit dat Baudet hier twee basisbeginselen van het recht met elkaar verwarde: het beginsel van legaliteit en het beginsel van legitimiteit. Een korte samenvatting met een wat dieper gaande beschouwing.
Legitimiteit en legaliteit worden van elkaar onderscheiden. Legaliteit gaat over wat er in de wet staat. Met betrekking tot het strafrecht betekent dit dat je niet wordt vervolgd voor feiten die niet bij wet waren verboden toen het feit zich voordeed, en ook dat de manier waarop het proces wordt gevoerd vaststaat. Daarmee worden burgers beschermd tegen willekeur.
Legitimiteit gaat over rechtvaardiging: is het handelen van de staat gepast en gerechtvaardigd? Daarbij gaat het over een groter geheel van beginselen en waarden die betekenis geven aan het recht: wetten horen daarmee in overeenstemming te zijn.
Gevaarlijk
Het is vrij uitzonderlijk om te stellen dat legitimiteit alleen op de letter van de wet berust. Het is bovendien feitelijk onjuist dat ‘Neurenberg’ niet berustte op een voldoende grondslag. Maar er zit nog meer onder: met dat de letter van de wet tot enkele maatstaf van het recht wordt verheven, is de mens, en hier specifiek de natie, de maatstaf geworden van alle dingen. Dat is vanuit een filosofisch oogpunt gevaarlijker dan de schijnbaar losse uitspraak van Baudet over Tribunaal Neurenberg.
Natuurlijk moeten wetten de grondslag vormen van overheidshandelen. Maar wetten zelf zijn een uitdrukking van bepaalde beginselen en waarden. In een democratische samenleving kan een gemeenschap, zoals een natie, haar visie op mens en wereld uitdrukken in wetten. De wetgever, als hoogste macht in een democratische staat, heeft de verantwoordelijkheid en de verplichting dat namens de gehele gemeenschap te doen.
Die taak is onderdeel van een groter geheel: het beginsel van de rechtsstaat stelt voorwaarden aan de manier waarop de wetgever dat doet, waarbij wetten niet in strijd mogen zijn met bescherming van mensenrechten, internationale verdragen en jurisprudentie oftewel gezaghebbende uitspraken van hogere rechters. Vervolgens rust het recht op een aantal grondbeginselen, zoals de waardigheid van de mens, rechtszekerheid, evenredigheid en zorgvuldige afweging van belangen. Soms wordt ook een beroep gedaan op het natuurrecht: dat sommige dingen niet goed zijn omdat ze de balans van de wereld verstoren of omdat er een verplichting is aan het goddelijke.
Verabsoluteerd
In de jaren 20 en 30 van de vorige eeuw kwam in de wetenschap de stroming op van het logisch empiricisme of logisch positivisme. Deze stroming legde veel nadruk op de wereld zoals we die in objectieve zin zouden waarnemen en ook dat deze waarneming werd uitgedrukt in zuivere taal: zo werd taal een rekensom. Degenen die eind jaren 10 voor het eerst over deze methode spraken, hadden vooral het doel om de wetenschap te zuiveren van subjectiviteit en van invloed van religieuze denkbeelden.
In het recht kwam deze stroming tot uiting in het puur rechtspositivisme, waarbij de nadruk werd gelegd op de letter van de wet. Daarmee kwam de wet als het ware buiten haar bredere kaders te staan, en werd de wet verabsoluteerd. Je zou kunnen zeggen dat legaliteit en legitimiteit daarmee als het ware samen kwamen te vallen: overheidshandelen mag zich enkel en alleen verlaten op de letter van de wet.
Dat juist met deze gedachtegang wordt gespeeld in de context van hedendaags neonationalisme, zoals dat van Baudet, is buitengewoon zorgelijk. In dit begrip van legitimiteit is de natie zichzelf tot wet. De natie is benoemd tot allerhoogste gezag van het universum en de wetten die zij vastlegt (en de toepassing daarvan) kunnen niet meer effectief worden gecorrigeerd. Daarmee is de natie god geworden. Dat is de uiterste consequentie van een versmalde wetsopvatting en de ”verwarring” van legitimiteit en legaliteit.
Als de wetgever met de bevolking niet het goede voor heeft, kan niemand daar wat aan doen: Individuen hebben niets meer te zeggen. Minderheden ook niet. De internationale gemeenschap eveneens niet. En God al helemaal niet. Zij hebben geen enkel gezag om te zeggen wat goed of fout is in de wet, want dat gezag is niet in objectieve zin in de wet vastgelegd. Dat de combinatie van nationalisme en rechtspositivisme gevaarlijke implicaties heeft, is juist in de Republiek van Weimar en nazi-Duitsland zo duidelijk geworden.
Misdaden tegen menselijkheid
Dat correctie belangrijk is, zowel binnen een staat als van buiten een staat, blijkt onder meer uit een tribunaal als Neurenberg. Daar werden misdaden tegen Joodse burgers (en anderen) erkend als misdaden tegen de menselijkheid. Dat is heel fundamenteel: geen enkel regime verbiedt zijn eigen praktijken. Tribunalen vormen een onderdeel van een groter geheel: ze worden vaak opgericht als de dingen zwaar uit de hand zijn gelopen. Natuurlijk is er ruimte voor discussie over de vraag of deze instrumenten het doel bereiken waarvoor ze zijn opgezet en of ze dit op een wettige en rechtvaardige manier doen. Soms kunnen meningen daarover verschillen.
Maar wat Tribunaal Neurenberg laat zien, is dat het cruciaal is geweest dat misdaad tegen de menselijkheid ook kan worden erkend als deze misdaden zijn gepleegd tegen de eigen bevolking: als mensen niet veilig zijn in het land waar ze wonen. Dat is aan de orde geweest in Rwanda, in het voormalige Joegoslavië, en zal ook in de toekomst weer aan de orde komen. Zo werd vorige week een Syrische officier veroordeeld voor 4,5 jaar vanwege zijn betrokkenheid bij misdaad tegen de menselijkheid. Het is niet uit te sluiten dat ook misdaden tegen de Oeigoeren op enig moment onder hetzelfde begrip zullen worden verstaan.
Bredere inbedding
In conclusie: De wet is ingebed in een groter geheel van wetten, regels, beginselen, normen en waarden (en gezond verstand). Daarin heeft de nationale wetgever een unieke plaats, maar niet zonder dat correctie plaats kan vinden van binnenuit en van buiten een staat. De natie is gelukkig geen god en ook als mensen is het goed ons te realiseren dat we in onszelf ten diepste niet de maatstaf van het recht zijn. Zulke correctie is geen aanval op autonomie of soevereiniteit, maar bescherming van onszelf en bescherming tégen onszelf. Daarom is het niet alleen ongelukkig, maar ook gevaarlijk om legaliteit en legitimiteit als praktisch synoniem te gebruiken. Die bredere inbedding maakt de wet zoals de wetgever die opschrijft echter niet zonder betekenis: ten diepste ontleent de wet haar betekenis daaraan – en ontleent de samenleving haar betekenis aan hoe zij zich verhoudt tot recht en wereld.
De auteur is postdoctoral fellow aan de Blavatnik school of government in Oxford.