Samenleven op een donk
Ooit lag op de Donk bij Brandwijk een klooster van cisterciënzer monniken. Nu wordt de zandduin in het polderland bevolkt door een kleine gemeenschap van boeren, burgers en ondernemers. „Ieder doet z’n eigen ding, maar als er wat is, zijn we er voor elkaar.”
De wind speelt een fascinerend spel met de wolken boven het weidse polderland van de Alblasserwaard. Het dichte dek wordt uiteen geblazen; door reten in de donkergrijze massa vallen lichtbundels naar beneden. Verderop is zelfs wat blauw aan de hemel te zien. Een boerenjongen met een bivakmuts onder de opgeslagen capuchon ploegt op zijn fiets tegen de wind in richting Brandwijk – voor de dorpelingen Braank. Langs water, eeuwenoude hoeven, knotwilgen, samengeperste balen hooi en bulten kuilvoer onder zwart landbouwplastic.
Na het pand van Van Dijk’s Konstrukties voert een smalle asfaltweg tussen twee kaarsrechte sloten naar de Donk, een van de pakweg honderd rivierduinen in het verder vlakke land van de waard. Voor de streekbewoners is er maar één: de Donk bij Braank. Een groepje schapen staat kleumerig bijeen in het drasse weiland. Twee meerkoeten lopen langs de wallenkant, twijfelend tussen een duik in het water of toch maar op het droge blijven. Naast de linkersloot zijn honderden ganzen in het grasland neergestreken. Een blauwe reiger tuurt roerloos in het water, spiedend naar vis.
Nestor
Aan de voet van de Donk ligt het regiokantoortje van Staatsbosbeheer, dat hier twee polders beheert: de Lange Broek en de Korte Broek. Iets verderop loopt de weg dood tegen een boezem, een van de vele afwateringskanalen in het gebied. Op de top van de heuvel ligt het vrijstaande huisje van Maarten en Pleuntje Mourik. Een gevelsteen vermeldt dat de eerste steen op 9 november 1972 is gelegd door Otto, de enige zoon van het echtpaar. Tegen de witte luifel boven de voordeur bevestigde Maarten een bord met daarop de woorden: ”Elke dag is nieuw”.
De gepensioneerde veehouder is met zijn 82 jaren de nestor van de kleine gemeenschap. „Of nou, eigenlijk mijn vrouw”, corrigeert hij. „Die is drie jaar ouder dan ik.” Zijn hele leven speelde zich af op en rond de Donk. „Mijn oma, Marrigje Vlot, is in 1874 geboren in het huis waar Ad van Rees nu woont.” Zittend in zijn leunstoel maakt hij met een armbeweging duidelijk waar die hoeve ligt. Aan het eind van de 19e eeuw trouwde Marrigje met Maarten Mourik uit Streefkerk. „Ze zijn hier samen begonnen, mijn vader heeft het bedrijf later voortgezet.”
Toen Maarten junior van de landbouwschool in Ottoland kwam, kon de knecht worden ontslagen. „Mijn broertje stierf op negenjarige leeftijd aan een bloedziekte. M’n ene zus vertrok naar Meerkerk, de andere kreeg op haar vijftiende een nierziekte. Die is na zes jaar ook gestorven.”
Pleuntje, geboren De Bruin, heeft plaatsgenomen in de andere leunstoel. Als negentienjarige meid kwam ze vanuit Leerbroek naar de Donk, waar haar vader zijn eigen bedrijf kon starten. Vaak dacht ze met heimwee terug aan het rijke dorpsleven in Leerbroek. Voor Maarten Mourik had ze geen oog; die was nog maar vijftien. Met het verstrijken van de jaren werd de kloof kleiner en in 1962 traden ze in het huwelijk. Ze betrokken het achterste deel van de boerderij van vader en moeder Mourik en begonnen hun eigen bedrijf, met zeventien koeien. Vader Mourik ging verder met zeven koeien en een in Gouda gekochte en op de Donk weer opgebouwde stal met kippen. „Je mot op zo’n moment een extra inkomen creëren”, licht Maarten toe.
Karrenpad
De toegangsweg naar de Donk kwam er pas in 1972, dankzij de ruilverkaveling. Tot die tijd lag er enkel een karrenpad. Vader Mourik liep na zware regenval met de fiets op de rug naar de Brandwijksedijk, een kilometer verderop. Zo nu en dan werd het pad door de mannelijke Donkbewoners wat opgekalefaterd met derderangs grind van een handelaar uit Papendrecht. „Dat was hard werken, maar wel gezellig”, blikt Maarten terug. „Het gaf een binding, net als het samen gras inkuilen. Er was onderling weleens wat wrijving, maar door zo’n gezamenlijk karwei werden de plooien weer gladgestreken.”
Toen Maarten en Pleuntje het wat ruimer kregen, kochten ze met hulp van vader De Bruin het voormalige boerderijtje van oom Jan met bijbehorende landbouwgrond. De grond hielden ze, het boerderijtje verkochten ze aan een Citroëndealer uit Rotterdam. In 2000 kwam het in handen van Dick Verheij, eigenaar van Verheij Integrale Groenzorg. Drie jaar geleden ging de verbouwde hoeve in vlammen op.
Op dezelfde plek lieten Dick en echtgenote Esther een imponerend landhuis bouwen, pal tegenover ”Elke dag is nieuw”. Zo breed kunnen Maarten en Pleuntje het niet laten hangen, al boerden ook zij gestaag vooruit. De zeventien koeien werden er in de loop der jaren honderd. Otto, die het bedrijf zes jaar geleden volledig overnam, melkt er 120, drie keer op een dag. Jacob, zijn jongste zoon en beoogde opvolger, wil de stal moderniseren.
Klooster
Voor de enorme stal van Ad van Rees (59), goed voor 170 koeien en 70 stuks jongvee, spuit zoon Corné de voerwagen schoon. Het geval heeft de omvang van een kleine vrachtwagen. De stal is uitgerust met een melkcarrousel waarmee 28 koeien tegelijk kunnen worden gemolken.
Naast de veeschuur staat een witte hoeve; het huis van Ad, die in de woonkeuken aan de koffie zit. Een zus en zwager bewonen het voorhuis. Behalve veehouder is Van Rees zo’n beetje de historicus van de gemeenschap. Dat kwam vanzelf, want sinds zijn vroege jeugd houdt hij van lezen en van geschiedenis. De ontginning van het gebied begon al rond 1200, ontdekte hij. Voor die tijd waren de donken populair onder jagers die de streek aandeden. In later jaren deden ze dienst als vluchtheuvel tijdens de vele watervloeden die de waard teisterden.Van 1424 tot 1572 stond op de donk van Braank een klooster van cisterciënzers, die gebed en Schriftstudie combineerden met akkerbouw. Zo goed als zeker waren het de geuzen die de abdij in vlammen deden opgaan. „Daar kijken we vandaag niet meer met trots op terug”, stelt Van Rees vast. De verdreven of omgebrachte monniken maakten plaats voor boeren die op de Donk hun hoeven bouwden.”
Pachters
Grootvader Arie van Rees kwam in 1929 naar de Donk, waarschijnlijk omdat de pacht van zijn boerderij in Leerbroek was opgezegd. De twee zoons die het bedrijf overnamen, kregen in 1959 de kans om de hoeve op de Donk met 26 hectare land erbij te kopen, voor 75.000 gulden. De zogeheten heer, een industrieel die de boerderij had aangekocht als belegging, was overleden en de erfgenamen wilden van het agrarische goed af.
„Veel boeren pachtten destijds van zo’n heer”, zegt Ad. „De naam werd nog net niet met een derde e geschreven. Mijn ouders hadden diep ontzag voor die man. Als hij op bezoek kwam, moesten mijn oudere broers ervoor zorgen dat alle hekken van de toen nog onverharde weg openstonden. Stel je voor dat hij die zelf moest openen en we vanwege die ondeugd van de boerderij werden geschopt.”
Door de koop waren de pachters ineens eigenaar. Een grotere carrièresprong was niet denkbaar. „Als pachtboer was je nauwelijks meer dan een daggelder. Je kwam in geen enkel bestuur: van geen waterschap, school, kerk of wat dan ook.”
Zelf draait hij sinds 1979 mee in het bedrijf. Intussen runt hij het met Corné en echtgenote Marian, een boerendochter van de Tiendweg buiten Noordeloos. „Daar woonden we nog stiller dan hier”, lacht ze. De oudste zoon van het echtpaar werkt bij Funda, in een internationaal team. „Die praat de hele dag Engels.” De dochter studeert communicatie, beleid en management. „Maar als het nodig is springen ze allebei zo bij met melken.”
Reformatorisch bolwerk
In de jeugdjaren van de veehouder werd de Donk bevolkt door vijf boerenfamilies: Booij, De Bruin, Mourik, Van Rees en De Wit. Alles kerkte in de hervormde gemeente van Brandwijk. Van de vijf boerenbedrijven zijn er door de schaalvergroting nog maar twee over. Het aantal families op de Donk groeide uit tot tien, kerkelijk verdeeld over zes gemeenten van vier kerkverbanden. „Ja, dit is een reformatorisch bolwerk”, verzekert Van Rees. „De meest gelezen krant op de Donk is het RD en de toonaangevende partij de SGP.”
Zelf bleef hij trouw aan het CDA, waarvoor hij sinds 2006 in de gemeenteraad zit, na jaren van trouwe dienst in het polderbestuur. Daarnaast is hij lid van het bestuur van Deltamelk, eigenaar van de Graafstroom, de regionale zuivelfabriek. Tot vorig jaar was hij ook nog ouderling. „’s Avonds is hij maar zelden thuis”, zegt Marian.
Paarden
In de hoeve pal aan de boezem wonen Rob van der Feijst (59) en echtgenote Suzan van Pelt (57). Op het smeedijzeren naambord naast de voordeur staat een rij namen. Zij had uit een eerder huwelijk twee kinderen, hij een kind en een pleegkind. Hoewel die inmiddels allemaal elders wonen, bleef het bord hangen. „Ze horen er voor ons gevoel nog bij”, lacht Suzan.
Als boerendochter woonde ze haar hele leven aan het water. Eerst aan de Devel bij Zwijndrecht, toen aan het Waaltje bij Ridderkerk. De wens om landelijk te blijven wonen, bracht het paar in 2008 op de Donk, waar ze de vervallen boerderij van De Wit konden kopen. Zelf betrokken ze het voorhuis. Monique, vriendin van Suzan, en haar man Tom bewonen het voormalige schuurdeel. Monique ontwierp de indeling. Rob, commercieel directeur van Zwaluwe Bouw in Zevenbergschen Hoek, gaf advies. „We zijn met elkaar een jaar aan het verbouwen geweest.”
Achter de boerderij ligt de gezamenlijke buitenbak voor de paarden van Suzan en Monique. „Onze grote hobby”, bekent Suzan. „Daardoor leerden we elkaar kennen. In Ridderkerk had ik een paardenpension en was ik dressuurinstructrice.” Een mestopslag hoefde ze op de Donk niet te maken. De paardenpoep gaat rechtstreeks naar het land van buurman Otto Mourik.
Weelde
Na twaalf jaar ervaart Suzan het nog steeds als „een weelde” dat ze op de Donk mag wonen. „Als je hier omhoog rijdt, word je een soort omarmd. Rob ervaart dat net zo. Alle stress valt van je af. We genieten van het landschap en de wisseling van de seizoenen. Ook als de regen tegen de ramen slaat, is het prachtig. Breekt de zon door, dan lijkt het riet van goud. En de zonsondergangen zijn hier fantastisch.” Ook de mentaliteit van de Donkbewoners spreekt haar aan. „Ieder doet z’n eigen ding, maar als er wat is, zijn we er voor elkaar. Dat voelt heel fijn. In het begin dachten we dat wij misschien te licht zouden worden bevonden, maar daar merken we niets van.”
De bouwvallige dubbele garage naast de boerderij verbouwde het echtpaar tot een gasterij voor Suzan, die haar loopbaan begon als kok. Het gepotdekselde huisje aan de overkant van de weg, met uitzicht op water en uitgestrekt polderland, bevat drie royale kamers voor bed and breakfast. „Drie maanden na de opening had ik al zestien nationaliteiten gehad. Gasten uit Tasmanië, Israël, Oekraïne…”
De overige bewoners van de Donk waren aanvankelijk niet enthousiast over de komst van de toeristische voorzieningen. Intussen zijn ze eraan gewend. „De gasterij is alleen op vrijdag en zaterdag open, dat scheelt”, zegt Suzan. „En iedereen is aan het expanderen gegaan. Verheij heeft een heel groot huis gebouwd, Mourik een zorgboerderij, Van Rees een enorme nieuwe schuur.”
Fietsers
De Wit had tientallen jaren een aanlegsteiger in de verhuur. Voor eigenaars van bootjes. „Dat waren onze recreanten van weleer”, zegt Ad van Rees. Na de aanleg van een fietspad over de boezemkade kwamen de fietsers. „We proberen die mensen met vriendelijkheid te bejegenen, maar die houding krijgen we niet altijd in gelijke mate terug. Zeker niet als we met de trekker een vrachtje mest naar de Donkse laagte rijden. Dan denk ik: besef wel dat je hier te gast bent.”
De toeristen komen voornamelijk uit Europa en Noord-Amerika. Met de riviercruiser varen ze naar Kinderdijk; daarvandaan fietsen ze via de waard naar Schoonhoven, om even uit te waaien. „’s Zomers hoor je op de Donk heel vaak Engels, Italiaans en Duits.”
De toename van vreemd volk ging gepaard met afnemend contact tussen de vaste Donkbewoners. In de gemeenschappelijke verjaardagsvieringen kwam vanaf 2005 geleidelijk de klad. „Ouwe Donkenaren vertrokken, er kwamen mensen van buitenaf bij”, verklaart Maarten Mourik. „Die kerkscheuring heeft er ook geen goed aan gedaan. Wij gingen naar hersteld in Bleskensgraaf, Ad bleef hier op Brandwijk. De verhoudingen zijn prima, maar je komt niet meer bij elkaar over de vloer.”
„We hebben zó weinig contact”, klaagt Pleuntje. „Die verjaardagen waren altijd heel gezellig. Dan hoorde je weer eens wat. En het gaf een band.” Als alternatief organiseert Suzan van Pelt al een paar jaar een nieuwjaarsborrel in haar gasterij. Een bijkomend bindmiddel is de Stichting tot behoud van de Donkse brug, waarvan vrijwel alle Donkenaren lid zijn. Ook een initiatief van Suzan, die wil voorkomen dat het waterschap de oude brug afbreekt.
Elim
Naast de boerderij van Otto Mourik ligt sinds een paar jaar De Donkse Hoeve, een zorgboerderij voor eenzame en licht dementerende ouderen. Geleid door Jenneke Voois (27), de oudste van het zestal van Otto en Arja. Tegen de witte luifel boven de ingang timmerde opa Maarten een bord met daarop ”Elim”, geflankeerd door twee palmbomen. Een verwijzing naar de oase waar de Israëlieten enige tijd verpoosden tijdens de woestijnreis naar Kanaän.
Jenneke woont met echtgenoot Gerben en dochtertje Hanna in Alblasserdam. Overdag is ze vaak op de Donk te vinden. „Ik werk als verzorgende in huis De Merwede in Sliedrecht, maar het leek me leuk om daarnaast een eigen zorgboerderij te starten.” Opa Maarten en vader Otto zagen ook wel wat in zo’n nieuwe poot onder het bedrijf. Een bestaande wagenschuur van damwand werd volledig verbouwd; op 1 oktober 2018 opende Elim de deuren. Met Jenneke als bedrijfsleider, een paar professionele krachten en een groepje vrijwilligers. „Mijn schoonmoeder helpt twee dagen. Mijn moeder rijdt veel op de bus waarmee de mensen worden gehaald en ze helpt één dag binnen mee.”
Voor opa Maarten is Elim een nieuwe levensvulling. Samen met zijn hond is hij een groot deel van de dag in de schuur of op het erf van de zorgboerderij te vinden. „Ik heb eerst dat kippenhok gebouwd”, wijst hij. „Nou zijn we bezig met het aanleggen van een wandelpad.” In de schuur werkt hij aan een hooiberg voor de geiten. Vaak krijgt hij assistentie van cliënten van Jenneke. Anderen komen naar de schuur voor de konijnen, de cavia’s en de volière met vogels. In de zomer helpen ze mee in de moestuin of de kas.”
Gezin
De gasten komen vanuit een wijde omgeving naar de Donk. „Alleen de rit hiernaartoe vinden de meesten al een feest”, weet Jenneke. Bij de vaste bewoners van de Donk proefde ze nooit enige reserve ten opzichte van haar initiatief. „We hebben hier de ruimte, dus ze merken weinig van ons.” Zo nu en dan gaat ze met wat gasten bij de paarden van Suzan en Monique kijken, die vinden dat prima. Een vrouw die er zelfstandig naartoe kan, zit soms een poosje bij Suzan in de gasterij.
Om twaalf uur wordt de warme maaltijd genuttigd. Witlof deze keer. Tegen de wand van de woonkamer staat een digitale beleeftafel, waarmee gezamenlijke spellen kunnen worden gespeeld. Om het brein te activeren. De boekenkast biedt werk van Rien Poortvliet tot ”Politiek bij een geopende Bijbel”, uitgegeven ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van de SGP. Na de maaltijd leest verzorgende Jacolien de geschiedenis van de bekentenis van Achan, in de klassieke Statenvertaling. Een vrouwelijke gast draagt het bijbehorende gedeelte uit een dagboek voor, Jasper eindigt met dankgebed. Zijn geheugen wordt minder, maar zijn gebed is nog glashelder.
Twee vrouwelijke bezoekers ontfermen zich over de vaat, Jasper pakt een boek. Voor mensen die een dutje willen doen, zijn slaapkamers met in totaal vier bedden beschikbaar. Arja Mourik heeft plaatsgenomen achter het elektronische orgel en speelt ”Er ruist langs de wolken”. Jasper neuriet zachtjes mee. „Het is eigenlijk een groot gezin”, zegt Jenneke. „Een vrouw die van strijken houdt, laten we de strijk doen. Mannen die graag knutselen, helpen opa. We proberen zo veel mogelijk aan te sluiten bij het leven dat ze voorheen hebben geleid.”
Verkeerd spoor
Oma Pleuntje komt geregeld koffiedrinken in de zorgboerderij. Omdat ze anders bijna de hele dag alleen zit. „M’n man is er niet weg te slaan.” Vrijdagmiddag eten ze altijd mee met de verzorgenden en de bezoekers. „Er zitten fijne, gelovige mensen bij, met wie je goed kunt praten”, zegt Maarten.
Als het aan hem ligt, komt hij niet meer van de Donk. Omdat Pleuntje geen rijbewijs heeft, moet hij haar soms noodgedwongen naar de Jumbo in Molenaarsgraaf rijden. De frequentie is inmiddels teruggebracht tot eens in de twee weken. Wat Maarten betreft is eens in de maand voldoende, maar dat ziet Pleuntje niet zitten. „Ik vind het leuk om zo nu en dan iets anders te zien dan de Donk.”
Haar man herkent daar niets van. Hij is gehecht aan het veilige bestaan op de zandduin, buiten de rumoerige wereld. De krant leest hij amper meer, vanwege al het nare nieuws. „Je moet je ziel beschermen”, houdt hij me voor. „Als je alles wilt horen en zien, ben je op een verkeerd spoor. Dat kan een mens niet verwerken. Van die corona merken we hier gelukkig bijna niks. Overdag heb ik m’n werk en ’s avonds gingen wij toch al niet weg. Dan lezen we wat of we luisteren naar de Reformatorische Omroep.”
Ook Ad van Rees hoopt zo lang mogelijk op de Donk te blijven wonen. Hij ziet zichzelf niet in een appartementje aan de rivier bij Sliedrecht of Alblasserdam zitten. „Daar gaan wij nooit aan wennen. Nergens is het beter dan hier. Met aan de overkant een zorgboerderij, dus als we gebrekkig worden, kunnen we daar terecht voor dagbesteding. Wat wil je nog meer?”