Column (Hendrik-Jan van Nieuw Amerongen): Propje van eigen opdracht
Mijn vader is gespecialiseerd in speekselklieren. Liefde voor speeksel heb ik niet geërfd, maar de ”klier-genen” bleken ook los verkrijgbaar. Hoewel de pedagogische dekmantel ze normaal gesproken poogt te verhullen, maakt Alexander er toch kennis mee. Had ik de intelligente snoodaard al eens een-op-een gesproken, strafwerk laten schrijven en na laten blijven – het sorteerde minimaal effect. Dan gooit je onderbewuste het soms over een andere boeg.
Meestal fluistert een stemmetje me in: Wat er ook gebeurt, zet een leerling nooit voor schut. Deze keer echter niet. Vanuit mijn ooghoeken zie ik dat Alexander niet bij de les is. Van mijn zorgvuldig samengestelde opdrachtblad scheurt hij de hoekjes af. Ik zal ’m.
Terwijl ik mij bezin op het hoe, vertel ik rustig verder over de prijselasticiteit van de vraag. Voor alle leerlingen is dit uiteraard een uitermate aantrekkelijk onderwerp. Alexander denkt daar anders over. De hoekjes worden opgerold tot een propje. Hij ziet dat ik zie wat hij doet, maar is daar niet van onder de indruk. Inmiddels liggen propjes één en twee op de grond. Aan het einde van de les vliegt propje drie door de lucht. Tot hiertoe en niet verder.
Voor even vergeet ik het belang van de opdrachtbladen. Slechts één ding telt: Alexander moet aan de schandpaal en graag zo snel mogelijk. Aldus geschiedt. Korte bevelen aan de klas volgen: „Maak zo veel mogelijk propjes van jullie opdrachtblad. Schiet ze zo ver mogelijk weg. En Alexander, jij mag zo blijven voor corvee.” Alexander sputtert, maar neemt het toch sportief op en laat het lokaal na een halfuur weer blinken. Boontje komt om zijn loontje.
Als ik een paar dagen later na de pauze nietsvermoedend mijn lokaaldeur open, weet ik niet wat ik aantref. Het hele lokaal bezaaid met propjes… Hoe kan dat? Ik had de deur nog op slot gedraaid. Met een chagrijnig gezicht loop ik de gang weer op. Aan het einde van de gang zie ik een stel lachende gezichten. „Is er iets, meneer?” Quasi-boos sommeer ik hen om de vloer picobello te maken. In een mum van tijd is het lokaal weer om over in de krant te schrijven. Wat schetst nog meer mijn verbazing? Even later brengen twee schuldbewuste leerlingen me een Mars en een Snickers. „Sorry, dat was vast niet leuk voor u.”
Eén ding weet ik. De Joodse dichter Otto Weiss had gelijk. De leerling krijgt dikwijls de straf die zijn meester verdient.