Christelijk lesgeven; kan dat eigenlijk wel?
Bestaat er een christelijke manier van lesgeven? Of is onderwijzen zoiets als fietsen, waarbij de wielen rondgaan zonder zich iets aan te trekken van het geloof van de fietser. Nee, zegt David I. Smith. Geloof kan en moet de didactiek doortrekken.”
Derde uur. Godsdienst. De les gaat over de Bijbelse visie op gemeenschap. Zoals leden van een lichaam elkaar nodig hebben, kunnen mensen niet zonder elkaar, legt de docent uit. Zijn leerlingen zitten in rijtjes voor hem en antwoorden individueel op de vragen die hij vanachter zijn katheder stelt. Samenwerken is er deze les niet bij.
Ander voorbeeld. In de studiewijzer die een leraar Duits aan het begin van het jaar heeft uitgedeeld staat dat het leren van talen alles te maken heeft met naastenliefde. Maar in de lessen houden de leerlingen zich enkel bezig met het maken van grammatica-oefeningen en het voeren van dialogen over bijvoorbeeld winkelen of een klacht indienen.
Of neem de student die aan het begin van het semester meerdere docenten hoorde benadrukken dat ieders aanwezigheid en bijdrage dringend gewenst is. Maar in de lessen moeten de studenten dusdanig veel aantekeningen maken dat er nauwelijks gelegenheid is om zelf iets in te brengen.
Het wringt, zegt David I. Smith in ”Geloven in lesgeven”, de recent verschenen Nederlandse vertaling van ”On Christian Teaching”. Datgene wat de docenten in de drie voorbeelden zeggen, komt namelijk niet overeen met de manier waarop ze hun les inrichten. Anders gezegd: hun didactische ontwerp past niet bij hun boodschap.
Bezinning
Didactiek, de manier waarop docenten onderwijzen, wordt vaak gezien als neutraal terrein, maar is dat niet, toont de hoogleraar onderwijskunde en lerarenopleider aan Calvin University in Grand Rapids met een scala aan voorbeelden aan. In zijn pennenvrucht pleit hij voor bezinning op de verhouding tussen geloof en didactiek. Want aan de verbinding daartussen schort het volgens hem nog weleens.
Er is inmiddels behoorlijk veel literatuur over christelijk onderwijs in diverse kleurschakeringen verschenen, legt de voormalig docent Duits, Frans en Russisch uit. „Toch heb ik nog steeds het gevoel dat we er niet in geslaagd zijn de vinger te leggen bij wat nu precies christelijk zou kunnen zijn aan het eigenlijke proces van onderwijs.”
Hij doelt dan niet op de achtergrond van onderwijsconcepten, een christelijke kijk op de vakgebieden, de vriendelijkheid van de docent of het houden van dagopeningen. Nee, hij legt de vinger bij het lesgeven zelf. Bij dat wat er gebeurt in de tijd dat docenten in een onderwijsomgeving leerlingen helpen leren.
Thuis
Als Smith, die regelmatig gastcolleges geeft voor Driestar educatief in Gouda, de gedachte oppert dat geloof de didactiek kan voeden en vormgeven, roept dat steevast –zelfs bij zijn christelijke collega’s– gefronste wenkbrauwen op. Enkele bezwaren die hij tegenkomt: betekent dit dat hij een specifieke Bijbelse didactische methode wil opleggen? En als je van het geloof uitgaat, gaat dat niet ten koste van het streven naar excellentie en grondigheid? En moet er dan van alles een christelijke versie zijn? Waarom kan wiskunde geven niet gewoon wiskunde geven betekenen?
Hoewel Smith dergelijke bezwaren niet onder tafel schuift, is het volgens hem niet om het even hoe docenten het onderwijsleerproces inrichten. „Het onderwijs wordt minder dan we denken bepaald door de leerstof die wordt onderwezen”, houdt hij de lezers voor. „Als we onderwijs geven, richten we een leerproces in, bieden we een tijdelijk thuis waarin leerlingen een poosje leven, en vormen we de patronen waarin onderwijsgevenden en leerlingen een tijdje kunnen samenleven.”
Contrast
De vaste patronen en de manier waarop mensen binnen dat metaforisch huis met elkaar omgaan, bepalen de manier waarop de bewoners groeien en zich een beeld vormen van de wereld, zegt Smith. Hij verwijst daarbij naar zijn eigen lespraktijk. Zo merkte hij op dat in de lesboeken Duits die hij gebruikte voornamelijk „typische dertien-in-een-dozijnfoto’s” van sprekers van de Duitse taal worden afgebeeld. „Het gevoel bekroop me dat maar weinig van de visuele bronnen in mijn lokaal erin slaagden een beeld te geven van Duitsers als naasten die je kon liefhebben.”
Ook de taal in de lesmethode sloot niet aan bij de wereld waarin de leerlingen leven, constateert Smith. „In de afgebeelde wereld waren geen mensen die baden, pijn hadden, stierven, iets vierden, een deel van hun tijd en geld opofferden (…) of uit mededogen handelden.”
Zijn conclusie? „Ik ervoer een pijnlijk contrast tussen de wereld die zich ontvouwde door de roeping om God en de naaste lief te hebben en anderen in ere te houden, en de patronen in de woorden en beelden waarmee ik werkte.”
Stappenplan
Didactiek en geloof moeten dus met elkaar in overeenstemming zijn, betoogt Smith. Dat dit ook kan, toont hij aan met een scala aan voorbeelden. Wie een stappenplan, een set werkvormen of een lijst met aandachtspunten verwacht te vinden waaraan een les moet voldoen, wordt teleurgesteld. Het christelijk geloof geeft namelijk geen eenvoudige voorschriften over hoe docenten de stof moeten overdragen, stelt de auteur. „Er bestaat geen simpele formule voor christelijk lesgeven. Daar moeten we dus geen werk van maken.”
Docenten zouden wel werk moeten maken van het gesprek voeren over de verbinding tussen geloof en onderwijs, meent Smith. Passen de praktijken, de gewoonten en de manier van onderwijs bij de visie van de school?
Om dat gesprek goed te voeren moeten onderwijsgevenden leren anders naar hun dagelijkse praktijk te kijken. Wat willen ze idealiter met hun onderwijs bereiken? Hoe houden ze leerlingen betrokken bij de lesstof, de medemens en de wereld om hen heen? Hoe kunnen ze hun lespraktijk omvormen zodat die meer past bij de waarden die voor de school belangrijk zijn?
Het gaat Smith om voorbeelden, niet om voorschriften. Zijn aanbevelingen en conclusies lardeert hij dan ook veelvuldig met eigen ervaringen of de ervaringen van anderen. In de gymles waarin het normaliter draait om individuele prestatie, zou de nadruk bijvoorbeeld meer kunnen liggen op samenwerken en het helpen van de ander. In een oudergesprek moet het idealiter niet enkel gaan over de resultaten van de leerling, maar bijvoorbeeld ook over diens betrokkenheid en hulpvaardigheid. In de les biologie is de inrichting van het klaslokaal niet onbelangrijk. Lokt die weleens uit tot verwondering en dankbaarheid over Gods schepping?
Hamer
Smiths boek is geen hamer voor alle spijkers, zeggen Bram de Muynck en Piet Murre, beiden werkzaam bij Driestar educatief, in het woord vooraf. Dat de auteur het pedagogisch-didactisch handelen als uitgangspunt neemt, is krachtig, vinden beide lectoren. Het boek is volgens hen dan ook zeker van meerwaarde voor het christelijk onderwijs in Nederland.
Wel erkent het tweetal dat het niet makkelijk is Smiths ideeën als individu vorm te geven. Zij zien daarom ook het meest in het gezamenlijk bestuderen in leeskringen of ontwikkelgroepen.
Gespreksthema’s hoeven docenten niet zelf meer te bedenken. Smith biedt na elk hoofdstuk handvatten voor bezinning en discussie. Genoeg voer voor bespreking dus.
Geloven in lesgeven. Didactiek als christelijke praktijk, David I. Smith; uitg. Buijten & Schipperheijn, Amsterdam, 2020; ISBN 9789463691031;189 blz.; € 22,90