Met Augustinus vlo en vleermuis waarderen
De actualiteit van veel wat Augustinus gesproken en geschreven heeft, is onbetwist. In het RD (30-1) lichtte Hans Alderliesten onlangs de blijvende betekenis van Augustinus toe. „Hij is een denker over dingen die niet voorbijgaan, en dat maakt hem interessant voor mensen van nu.” Dat geldt ook voor de visie van deze kerkvader op de waarde van planten en dieren.
Op wereldschaal staat de vermindering van het aantal planten- en dierensoorten dit jaar op de agenda. De wereldtop daarover in Kunming in China kon vorig jaar oktober niet doorgaan vanwege corona. De herkansing is gepland voor mei van dit jaar. De voorbereidingen daarvoor zijn al getroffen, in de EU en in Den Haag.
Vorig jaar hervatte ik na jaren de lezing van ”De stad van God” van Augustinus. Daarin trof mij een passage die iets zegt over de manier waarop we met de schepping omgaan (boek XI, par. 16). Hij beschrijft daarin de orde in de schepping. De levende schepping is van een hogere orde dan de levenloze schepping. En dat gaat zo verder. Om een ander onderscheid te noemen: er zijn wezens die kunnen waarnemen en die dat niet kunnen. En dan is er, verder richting de top, verschil tussen wezens die verstand hebben, de mensen, en die dat niet hebben. En de engelen staan weer boven de mensen, want zij zijn onsterfelijk.
Deze ordening noemt de bisschop van Hippo de ordening van de natuur. Je zou kunnen zeggen: dat is een door God gegeven orde. Augustinus geeft vervolgens aan dat wij bij onze waardering van de schepping geen rekening houden met deze natuurlijke orde. Wat wij mensen doen, is de dingen afmeten aan hun gebruikswaarde. Wij schatten daarom wezens die een hogere plaats innemen lager in of zouden ze wel uit de wereld willen bannen. De kerkvader geeft daarvan fraaie voorbeelden. We hebben liever geldstukken dan vlooien, liever brood dan muizen. Maar ook: voor een paard wordt meer betaald dan voor een slaaf!
Maar, zo vraag ik Augustinus, mag ik niet liever een euro hebben dan een vlo? Hij doet daar niet met zoveel woorden een uitspraak over. Toch valt tussen de regels wel een correctie op onze manier van kijken en waarderen te lezen. Dat wij de schepping niet overeenkomstig de daarin aanwezige orde waarderen, heeft te maken met onze behoeften of met onze genotzucht. Het wel erkennen van de gegeven orde heeft voor Augustinus alles te maken met het erkennen van de waarheid. Dat is de erkenning van hoe de dingen zijn (geschapen). Als wij de gebruikswaarde als criterium hanteren, staat de bevrediging van onze behoeften voorop.
Maar dan blijf je toch wel zitten met die vlooien en die muizen. Gelukkig heeft Augustinus daar op een andere plaats nog iets over gezegd. De manicheeërs hadden de vraag opgeworpen waarom God dieren had geschapen die we toch wel konden missen. Er zijn immers nogal wat schadelijke en griezelige dieren. Augustinus vindt de vraag van de manicheeërs maar een domme vraag. Hij maakt een vergelijking met een leek die de werkplaats van een vakman betreedt. Als de leek gaat beweren dat het gereedschap van deze vakman overbodig is, toont hij daarmee zijn onwetendheid. Als hij zichzelf ook nog beschadigt, door bijvoorbeeld in een smederij een heet stuk ijzer met blote hand vast te pakken, is dit te wijten aan zijn eigen onkunde.
Zo vindt Augustinus dat wij geen onwijze opmerkingen mogen maken over het werk van de Schepper. Hij zegt over de manicheeërs: „Als het dus om de werken en gereedschappen van de almachtige kunstenaar gaat, dan doen ze ineens net alsof ze alles weten over zaken waar ze geen benul van hebben.”
Wij, verlichte mensen van de laatste eeuwen, tonen eveneens onze domheid. Met te weinig bewondering voor de Kunstenaar, te weinig respect voor en kennis van de betekenis van flora en fauna, teveel gericht op de gebruikswaarde van levenloze en levende schepping.
Hopelijk kan de conferentie in Kunming in de meimaand doorgaan.
De auteur publiceert over levensbeschouwing in relatie tot duurzaamheid.