Te veel lof, te veel venijn
Titel:
”Lof en blaam”
Auteur: Desiderius Erasmus; vert. en toegel. door Harm-Jan van Dam
Uitgeverij: Atheneum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2004
ISBN 90 253 1149 0
Pagina’s: 317
Prijs: € 29,50. „Niets is eerzamer dan het huwelijk”, schreef Erasmus in zijn ”Lof van het huwelijk”. Dat is duidelijke taal, zou je zeggen. Maar… hij schreef daarna ook een tekst met een totaal tegengestelde visie: ”Kritiek op het huwelijk”. Waar schuilt de ware Erasmus?
”Lof van het huwelijk” is thans weer beschikbaar in een vlotte vertaling. Samen met nog vier andere teksten kreeg het een plaats in de bundel ”Lof en blaam”, een nieuwe uitgave en vertaling van Harm-Jan van Dam. Het werk van Erasmus van Rotterdam (1467-1536) en de ontvangst ervan door tijdgenoten geeft niet alleen een beeld van de schrijver zelf, maar ook van de tijd waarin hij leefde.
De bundel ”Lof en blaam” bevat teksten die behoren tot twee geliefde genres van Erasmus: de lofrede en de satire. In de lofrede wordt uitvoerig de lof van iemand of iets bezongen, volgens de regels van de retorica (welsprekendheid), overgenomen uit de retorische handboeken van de klassieke oudheid. Beide genres nodigen als het ware uit tot overdrijving: te veel lof of te veel venijn. En juist door die overdrijving -en dat geldt zeker voor Erasmus- vraag je je als lezer herhaaldelijk af in hoeverre de auteur staat achter wat hij schrijft, in hoeverre hij meent wat hij zegt.
De bundel bevat twee echte lofredes: ”Lof van het huwelijk” en ”Lof van de geneeskunde”. In het eerste stuk prijst Erasmus in alle toonaarden het huwelijk aan, en niet de ongehuwde staat. Bewijsmateriaal haalt hij zowel uit de Bijbel -bijvoorbeeld de bruiloft te Kana- als uit de klassieken. In het tweede stuk gaat hij op dezelfde wijze te werk en roemt hij uitbundig de zegeningen van de geneeskunde. Beide teksten zijn „retorische vingeroefeningen”, lesmateriaal voor zijn eigen retoricaonderwijs.
Geldzucht en oorlogszucht
De derde opgenomen tekst is het bekendste werk van Erasmus, de ”Lof der zotheid”, waarin de Zotheid of Dwaasheid zichzelf prijst. Het is eigenlijk een kruising tussen lofrede en satire. De ”Lof der zotheid”, vol spot op de geestelijkheid, deed de Leuvense hoogleraar theologie Maarten van Dorp de pen grijpen, wat leidde tot een uitvoerige kritische brief. Daarop antwoordde Erasmus met een nog veel uitvoeriger antwoordbrief, de ”Brief aan Maarten van Dorp”, en een deel hiervan kreeg als vierde tekst een plaats in de bundel.
De vijfde tekst ten slotte is de felste van allemaal: ”Julius buiten de hemelpoort”. Met deze Julius is paus Julius II bedoeld, de paus die voor Erasmus de belichaming was van twee dingen waarvan hij een gruwel had: geldzucht en oorlogszucht.
Het onderwerp zou moeilijk uit een protestantse pen kunnen komen. In dit stuk is Petrus naar rooms-katholieke opvatting de hemelse poortwachter en deze zegt tot de overleden Julius: „Zo’n monster als jij is wel de laatste voor wie ik opendoe…” en daar kan deze paus het mee doen!
Ongrijpbaar
Voor zijn ”Lof van het huwelijk” werd Erasmus fel aangevallen door bepaalde tijdgenoten. Men verweet hem dat hij het huwelijk stelde boven het celibaat van priesters en monniken. Dit laat ons iets zien van de tijd waarin Erasmus leefde: de tekst verscheen voor het eerst in 1518 en precies een jaar eerder begon het openbare optreden van Luther met zijn openlijke kritiek op bepaalde praktijken in de Rooms-Katholieke Kerk. Vertegenwoordigers van de kerk waren daardoor uiterst argwanend. Het werkje kwam uiteindelijk dan ook op de index terecht.
Typerend voor Erasmus is dat hij zich verdedigde door te zeggen dat de tekst slechts een grap was en dat hij ook een tegenstuk had geschreven: ”Kritiek op het huwelijk”. Een merkwaardige verdediging: wat meende hij nu eigenlijk van zijn lofrede op het huwelijk?
En dat geldt ook voor zijn ”Lof van de geneeskunde”. Het is wel duidelijk dat de geneeskunde Erasmus sterk boeide: hij had een zwakke gezondheid. Echter, hij schuwt een absurd voorbeeld niet, zodat zijn betoog gedeeltelijk op losse schroeven komt te staan, en verder is het zo dat de antieke literatuur waarop hij zich -naast de Bijbel- graag beroept, vol zit met grappen op artsen die hun patiënten veeleer naar de dood leiden dan naar genezing! Waar schuilt de ware Erasmus?
Met zijn ”Lof der zotheid” had Erasmus zich al bij voorbaat ingedekt: het is de Zotheid die spreekt en niet hijzelf! Een slimme manoeuvre. Maar spreken dwazen soms ook niet de waarheid? Waar spreekt de Zotheid dan wel Erasmus’ waarheid? En wat het fel satirische ”Julius aan de hemelpoort” betreft: Erasmus heeft altijd ontkend dat hij het heeft geschreven! Harm-Jan van Dam concludeert, op grond van gegevens uit brieven, dat Erasmus hier „botweg loog.”
Kortom, de hele bundel laat een ongrijpbare Erasmus zien. De typering van Luther -„glad als een aal”- is scherp en raak.
Register
Aan de uitgave is veel zorg besteed. Behalve de vijf vertaalde teksten volgt nog een instructief ”Nawoord” met informatie over de teksten, over hun ontstaan, bedoeling en receptie, en verder een nuttig notenapparaat en ten slotte een alfabetisch namenregister waarin beknopte informatie wordt gegeven over bijbelse, (kerk)historische, antieke en mythologische figuren.
Ik plaats wel een kanttekening bij het ”taalregister” dat Van Dam gebruikt. Vertalen, een tekst overzetten van de ene taal in de andere, gaat altijd met verlies gepaard: niet zozeer in de kernbetekenis, maar in de nuances, de gevoelswaarde van de woorden. Vertalen is verraden. Vertalen houdt ook steeds een keuze in.
Ook Van Dam heeft een keuze gemaakt, namelijk voor een bepaald ”register” of taalniveau. Hij heeft gestreefd naar goed leesbaar, eigentijds Nederlands. Terecht. Eigentijds Nederlands is echter een rekbaar begrip. Er bestaat een grote variatie in taalniveau, een heel scala van stijlmogelijkheden tussen twee uitersten: ”plat” en ”verheven”. Van Dam heeft binnen die mogelijkheden een keuze gemaakt voor een meer ”populariserend” register. Ter illustratie uit de ”Lof der zotheid” enkele sprekende voorbeelden, waarbij ik de vertaling van Van Dam plaats naast die van een andere eigentijdse vertaling, namelijk die van Petty Bange (Nijmegen, 2000). Van Dam gebruikt „eruit …flappen” (blz. 61), maar Bange: „zeggen”; Van Dam: „een snippertje extra kippenverstand” (blz. 74), maar Bange: een „onsje rede”; Van Dam: „pleziertjes” (blz. 76), maar Bange: „genoegens”; Van Dam: „geflikflooi” (blz. 78), maar Bange: „vleierij”. Een bezwaar van Van Dams keuze lijkt me dat het ’aroma’ van een vijftiende-eeuwse tekst enigszins verloren gaat.
Mijn conclusie is niettemin dat Van Dam een goed leesbare vertaling biedt. Als geheel is het een zeer verzorgde uitgave, mede door het nawoord, het notenapparaat en het namenregister.