Het curieuze telefoontje ‘vanuit koninklijke kring’ over Poch
Hebben de Oranjes wel of niet (indirect) geprobeerd een onderzoek naar de Argentijnse Nederlander Julio Poch te beïnvloeden?
Het gerucht gaat al langer en een commissie die onderzoek deed naar de vervolging van de voormalige piloot, maakt melding van een telefoongesprek uit 2007 van een vrouw die claimde dat zij belde vanuit kringen rond het koninklijk huis. Op dat moment was het Poch-onderzoek nog maar bij een aantal mensen bekend.
De commissie-Machielse heeft geen bewijs of aanwijzing gevonden dat het echt iemand betrof uit die kringen. Dat is onderzocht bij het Kabinet van de Koning. De directeur heeft alle mensen gesproken die, als zo’n telefoontje er zou zijn geweest, mogelijk betrokken zouden kunnen zijn, stelt de Rijksvoorlichtingsdienst. Het is niet alleen voorgelegd aan medewerkers uit die tijd, maar ook aan koning Willem-Alexander, koningin Máxima en prinses Beatrix. De vader van Máxima maakte eind jaren zeventig deel uit van het regime van dictator Jorge Videla.
Het telefoontje kwam binnen bij Roelof Jan Manschot, destijds de Nederlandse vertegenwoordiger van Eurojust. Dit samenwerkingsverband van de EU bemiddelde bij de contacten met Spanje, het land waar Poch uiteindelijk werd opgepakt. Hoe verliep het telefoongesprek precies? Uit het rapport:
„In mijn herinnering is dat geweest eind voorjaar/begin zomer 2007. Mijn vaste secretaresse had vrij en ik kreeg achter mijn bureau een telefoontje doorverbonden van het ‘cabinet of your majesty’. (…)”
Ik kreeg een Nederlandse mevrouw aan de lijn die mij overviel met de vraag in de trant van: „Die zaak tegen die Argentijnse piloot, is dat nou nodig?”. Toen zei ik: „Ja, waarom vraagt u mij dat?”. Toen zei ze (en die zinsnede herinner ik me wel): „Ja, het is zo pijnlijk voor Máxima”. Dat schoot mij in het verkeerde keelgat moet ik eerlijk zeggen en toen zei ik: „Nou ik denk dat zo’n zaak veel pijnlijker is voor de slachtoffers die uit het vliegtuig gegooid zijn en de nabestaanden. U kunt zich toch niet voorstellen dat wij als justitiële autoriteiten zouden toestaan dat zo’n zaak niet behoorlijk onderzocht wordt, wat daar ook verder van komt?” Toen zei zij: „Nee, nee, dat is wel zo maar…” .
En toen zei ik: „Waarom benadert u mij daarover? Heeft Hare Majesteit u gevraagd om dat te doen?” Want ze waren dus van het kabinet van de koningin, of het secretariaat.
Toen zei ze „Nee, maar binnen onze groep hebben we daar zo eens over gepraat en dat leefde een beetje in de zin van „moet dat nou””’. Waarop ik zei: „Kijk, als u een concreet verzoek aan mij hebt, wilt u dat dan op papier zetten en aan mij toezenden met naam en toenaam. Dan kunnen we kijken wat dat verzoek inhoudt en wat wij daar eventueel mee kunnen. Maar u kunt natuurlijk niet verwachten dat wij op enigerlei wijze de normale gang van de rechtspleging gaan verstoren. (…)”
En toen was dat het einde van het gesprek. Ze zei nog: „Ja, nou ja, maar… .” maar ik zei: „Nee, zo werkt dat bij ons, als u een met reden omkleed verzoek hebt waarom eventueel iets zou moeten en dan specifiek door mij - want u belt mij - stuurt u me dat maar toe want dan krijgt u daar een fatsoenlijk antwoord op”. Dat heb ik nooit gekregen.”
Manschot sprak destijds met niemand over het voorval. Hij vroeg ook niet naar de naam van de beller. Hij dacht dat het een losse flodder was. Ook betreurt hij het dat hij er geen gespreksnotitie van heeft gemaakt, zei hij tegen de commissie.