Erik Ader legde zoektocht naar vader en broer in boek vast
Hij moest het doen met de legende van zijn vader, die hij nooit had gekend. En een broer die op mysterieuze wijze verdween. Het resulteerde in een jarenlange zoektocht. Die vond zijn weerslag in een boek dat zowel een familiegeschiedenis als een aanklacht is.
Grijs maar niet somber is de lucht boven Nieuw-Beerta. Een rijk geschakeerd wolkendek geeft nóg meer diepte aan de weidsheid van Noord-Groningen. Een statig kerkje doorbreekt de lijnen van het landschap dat zich naar de einder uitstrekt.
In dit godshuis preekte ds. Bastiaan Jan Ader, in de wijde omtrek bekend als ”Domie”. ”Dienaar van het Woord en redder van mensen”, meldt een bescheiden bordje naast het gebouw. Dat laatste kostte de predikant in 1944 het leven. Honderden Joden had hij aan een onderduikadres geholpen. Plannen voor het ontzetten van Kamp Westerbork koesterde hij ook. Het had zomaar tot de bevrijding van Anne Frank kunnen leiden. Hij werd echter verraden en ter dood gebracht.
Twee weken eerder was zijn zoon Erik ter wereld gekomen. Zijn leven lang kreeg Erik verhalen over de verzetsdaden van zijn vader te horen. „Altijd en overal dook zijn naam op, werd met ontzag over hem gesproken.” Later kwamen daar de speculaties over het lot van zijn oudere broer Bas Jan bij. De kunstenaar verdween in 1975 tijdens de oversteek van de Atlantische Oceaan. Zijn zeilboot werd ten zuidwesten van Ierland gevonden. Leeg.
Veel van wat Ader over zijn vader wist, stond in het boek ”Een Groninger pastorie in de storm” beschreven, dat zijn moeder –eveneens predikant– in 1947 publiceerde. Maar in 1994 stuitte hij bij het uitruimen van het huis van zijn overleden moeder op een pak brieven en een tweetal manuscripten van zijn vader. Tientallen pagina’s over zijn verzetswerk en de avontuurlijke fietstocht die hij voor de oorlog in zijn eentje naar Palestina maakte.
Die vondst vormde mede de inspiratie voor een hernieuwde zoektocht naar zijn familiehistorie. In ”Oorlogen en oceanen” schetst hij een beeld van zijn vader, moeder en broer.
Is nu een einde aan de zoektocht gekomen?
„Ja en nee. Ja, in de zin dat ik denk ik behoorlijk beter zicht op mijn vader heb gekregen, op allerlei details van zijn leven en sterven. Er is één ding waar ik nog steeds meer van zou willen weten: zijn voornemen om Kamp Westerbork te ‘kraken’. Wat was hij precies van plan? Hoe paste dat in het grotere beeld? Hoe ver was hij?”
U ging ook liftend naar Israël, in het spoor van de vooroorlogse fietstocht die uw vader naar Palestina maakte. Hoe bepalend was die reis voor u?
„Heel bepalend. Overigens: ook als hij niet op de fiets naar Palestina was gegaan, zou ik waarschijnlijk wel als 21-jarige de aanvechting hebben gehad om eens naar Israël te gaan. Want daar waren oud-onderduikers met wie mijn moeder nog contact had gehad. Ze was daar geweest om hen op te zoeken, een onderscheiding in Yad Vashem in ontvangst te nemen en een boompje te planten om het ds. Aderbos te onthullen. Bovendien heerste toen in Nederland het idee: in Israël is een wonder gebeurd. Dat wilde ik ook weleens bekijken.
Als ik die reis niet liftend had gemaakt, zou ik in het enige beeld van die tijd over het conflict in het Midden-Oosten zijn blijven geloven. Dan zou ik niet zelf zijn gestuit op de Palestijnen die in kampen in omliggende landen woonden en wier terugkeer naar huis en haard werd verhinderd. Met andere woorden: de confrontatie met de achterkant van de zionistische medaille zou ik niet hebben ontdekt. Die visie zou in de loop der jaren mogelijkerwijs toch wel zijn veranderd, maar dat zou waarschijnlijk veel later zijn begonnen.”
Vormden uw ervaringen in Israël en het Midden-Oosten een contrast met de geschiedenis van het redden van Joodse onderduikers?
„Laat ik heel helder zijn: ik maak een onderscheid tussen Joden en Israëliërs. Daar kunnen we niet helder genoeg over zijn. Het idee dat alle Joden achter het regeringsbeleid van Israël staan of überhaupt achter Israël staan, is op zich al een misverstand. Ben ik teleurgesteld in het blindelings onderschrijven van de situatie in Israël en Palestina door sommige oud-onderduikers? Ik begrijp het ten dele ook wel weer. De feiten worden verdrongen. Men wil daar zijn, men meent daar te moeten zijn. Dan heb ik het nog niet over de religieuze fanatici, die de rechtvaardiging vinden in het feit dat het land hun door God is gegeven.
Maar ook de meer seculieren menen dat het Joodse volk recht heeft op een eigen tehuis. Dat op zich rechtvaardigt waarom wij hier zijn en een eigen staat hebben gesticht, zeggen ze. Tot zover kan ik het nog volgen. En ik kan ook nog volgen dat ze vervolgens de problematische kanten verdringen: het verdrijven van een ander om ruimte te maken voor jezelf.”
Tegelijkertijd probeerde u juist die argumenten van oud-onderduikers ook te weerleggen.
„Ik wilde dat niet per se weerleggen. Ik heb heel erg geprobeerd te vermijden –in hoeverre ik daarin geslaagd ben, is aan de lezer– om daar als een soort openbaar aanklager te komen. Ik heb geprobeerd daar een gesprek te voeren, maar dan wel ook op basis van mijn eigen waarnemingen.”
Hoe was het voor u om de mensen te ontmoeten die zo’n historie met uw ouders hebben gehad?
„Niet heel emotionerend. Het contact met oud-onderduikers was niet nieuw. Er was wel emotie toen ik sprak met kinderen en kleinkinderen van een onderduikster. Een kleinkind verdedigde echt heel extreme –althans in mijn ogen– Israëlische standpunten en veegde –ik zou bijna zeggen op trumpiaanse wijze– gewoon feiten van tafel. Hij begon het gesprek met de opmerking: Feiten bestaan niet. Dan ben je natuurlijk vrij snel uitgepraat.”
Bij het kindermonument van Yad Vashem stortte u in, zoals u het letterlijk beschrijft.
„Natuurlijk komen af en toe emoties van allerlei aard aan de oppervlakte: over de oorlog, de Holocaust, mijn ouders, de conflicten in het Midden-Oosten. Die zijn allemaal verweven. Ik loop er niet mee te koop, maar af en toe breken ze wel door. Zoals bij het bezoek aan de kerk van de Evangelische Gemeinde in Jeruzalem. Toen het orgel in gejuich uitbarstte, was mijn vader ineens zó dichtbij, dat ik het met moeite droog hield.”
Welke rol speelt het geloof nog voor u?
„Ik kan me wel voorstellen dat je dat vraagt aan iemand die de zoon is van twee predikanten. Ik beschrijf in het boek openhartig dat ik van het geloof van mijn ouders ben afgevallen. Al ergens tussen mijn twaalfde en veertiende. Betekent het dat ik atheïst ben geworden? Nee. Betekent het dat ik agnost ben geworden? Ja, in de zin dat ik niet hoop dat ik via de ratio een antwoord zou kunnen krijgen op de vragen des geloofs. Betekent het dat ik areligieus ben? Nee, want ik kan niet ontkennen dat ik religieuze ervaringen ken.”
Heeft dit u ook dichter bij uw broer gebracht?
„Ik was niet zo op zoek naar mijn broer, want ik dacht dat ik hem wel kende. Ik denk eerder dat het me geholpen heeft te formuleren wat ik vagelijk wel had begrepen: wat hem in ultimo dreef op die vaartocht. Dat is stukje bij beetje gegaan, en in essentie pas gekomen op mijn eigen rond-de-wereldzeiltocht. De sensaties die je daar ondergaat, zijn heel heftig en vormend. Ze geven ook inzicht in hoe je de werkelijkheid op een andere manier kunt ervaren. Die ervaring heeft mij veel verteld over waar mijn broer naar op zoek was. Want hij wist maar al te goed wat er op de ruimte van de oceaan te vinden was voor iemand die zoekt.”
Waarom moet de wereld dit boek lezen?
„Wat is de urgentie? Ik vond de dingen die mijn vader had nagelaten te zeer de moeite waard om in een la te laten liggen. Het tweede is dat ik antwoord wilde geven op vragen rond het overlijden van mijn verdwenen broer en zijn vaartocht. En het derde is dat ik alle punten waarop ik ben gestuit tijdens mijn reizen in het Midden-Oosten, wilde delen. Om het zo maar te zeggen: dan zou ik het licht niet onder de korenmaat willen laten, maar willen delen met velen die in het huis zijn.”