Opwekking
Ik moet eerst iets zeggen tot u die in de wereld leeft. Niet slechts die er in valt, maar die er in leeft. Onderzoek u eens of u in de gunst, of dat u in de ongunst van God bent. O, de Heere verbergt Zijn aangezicht voor u, maar op een heel andere wijze dan dat Hij dat voor Zijn kinderen doet.Als u zo voortleeft, zult u voor eeuwig Gods aangezicht moeten missen. U zult geen straaltje licht van Zijn genade genieten, maar de vonken van de hel zullen de duisternis verlichten. De toorn van God zal geopenbaard worden van de hemel over de ongerechtigheid der mensen die de waarheid in ongerechtigheid onderhouden.
O mens, bedenk toch: gaat het met Gods kinderen zo naar, hoe zal het dan met mij gaan? Want indien God Zijn aangezicht verbergt voor Zijn uitverkorenen, hoe zal het dan met u aflopen? Wat zal het einde van u wezen? Gods kinderen moeten nu soms Zijn aangezicht verbeiden. Nu u zo dor en doods, zo ongevoelig, zo flauw bent in alle goede plichten, toch de Heere verbeiden, niet moedeloos en ongeduldig, maar op hoop tegen hoop Hem verwachten.
Als dit dan de plicht is: in duisternis de Heere verwachten, zo moeten wij onszelf hiertoe ernstig opwekken. Want het is een gebrek in veel christenen dat ze meer zuchten en klagen dan dat ze teder en getrouw de oorzaak nasporen waarom de Heere zich verbergt.
Wilhelmus à Brakel, predikant te Rotterdam (Een zielsroerende predikatie, 1731)