Opinie

Nederland omarmt Srebrenica-veteranen

Hoe oordeelt Nederland over de Dutchbat-militairen die in Srebrenica werden ingezet? Verrassend positief, constateert drs. Jan Schoeman

28 March 2002 14:48Gewijzigd op 13 November 2020 23:29
„Met de maatschappelijke waardering voor Nederlandse veteranen is het alleszins redelijk gesteld. Die vaststelling geldt óók voor militairen die in 1995 door de Nederlandse politiek in en rond Srebrenica werden ingezet.” Foto: militair op wacht. - Foto
„Met de maatschappelijke waardering voor Nederlandse veteranen is het alleszins redelijk gesteld. Die vaststelling geldt óók voor militairen die in 1995 door de Nederlandse politiek in en rond Srebrenica werden ingezet.” Foto: militair op wacht. - Foto

. Zeker als je dit oordeel afzet tegen de doorgaans negatieve berichtgeving in de media. Schoeman merkt ook dat er een duidelijk verschil is tussen de beoordeling van de (internationale) politiek en van de individuele militair. Hij verwacht dat deze verschillen op 10 april met de publicatie van het NIOD-rapport de beeldvorming rond Dutchbat 3 een positieve impuls zullen geven. Veel militairen die zijn ingezet in oorlogs- of daarmee vergelijkbare omstandigheden voelen zich door de Nederlandse samenleving ondergewaardeerd. Tijdens de opening van het Veteraneninstituut in Doorn, op 10 mei 2000, constateerde minister-president Wim Kok dat veteranen „niet altijd de erkenning en waardering krijgen die ze verdienen. Dat geldt voor oudere veteranen, maar ook voor militairen die meer recent hebben deelgenomen aan vredesmissies. Een van de oorzaken hiervan zou wel eens gelegen kunnen zijn in het feit dat politieke en maatschappelijke discussies achteraf over missies en operaties die eerder hebben plaatsgevonden, in de gevoelsbeleving niet zelden ook terugslaan op mensen die daaraan juist met volle inzet en de beste bedoelingen hebben deelgenomen. Dat is bitter en onverdiend voor mensen die het betreft”

Kok maakt hier een belangrijk onderscheid tussen enerzijds de maatschappelijke waardering voor een militaire operatie als zodanig en anderzijds de waardering voor de militairen die daaraan hebben deelgenomen. Zo’n onderscheid is logisch. Immers, militairen kunnen met de beste bedoelingen deelnemen aan een missie waarvan achteraf toch wordt geoordeeld dat zij beter niet had kunnen plaatsvinden. Bijvoorbeeld omdat de missie vanuit onzuivere motieven werd ingegeven of omdat ze zodanig gebrekkig bleek te zijn opgezet dat een mislukking niet kon uitblijven. Maar aangezien dit soort kwalificaties achteraf niets zegt over de motieven die de soldaat vooraf had, en evenmin iets zegt over de offers die hij of zij heeft gebracht, zouden die kwalificaties óók niet van invloed mogen zijn op de mate van maatschappelijke erkenning voor de persoonlijke inzet. De geschiedenis leert echter dat dat vaak wel gebeurt. Ten onrechte dus.

Positief
Kijkend naar recent onderzoek (2001) door het Veteraneninstituut, hoe oordeelt Nederland dan over zijn militairen die werden ingezet? Anders gezegd: voelen die veteranen zich terecht ondergewaardeerd? Enkele voorbeelden. Desgevraagd antwoordde 90 procent van de ondervraagden (veel) waardering te hebben voor de Nederlandse militairen die tijdens de Tweede Wereldoorlog werden ingezet. Voor de Indiëgangers in de jaren 1945-1950 lag dat op 57 procent, en voor de militairen van Dutchbat 3, die in juli 1995 waren betrokken bij de val van Srebrenica, op 70 procent.

Dat veteranen van de Tweede Wereldoorlog torenhoog scoren, zal geen verbazing wekken. De Nederlandse militaire rol in deze oorlog wordt algemeen als positief ervaren. We stonden immers aan de goede kant, en ook aan de kant die de oorlog uiteindelijk heeft gewonnen. De termen ”goed” en ”positief” vallen veel minder in relatie tot het optreden van de Nederlandse militairen in Srebrenica: de positieve score van 70 procent zal er voor menigeen verrassend uitspringen. Zeker als men denkt aan de talrijke ongenuanceerde en negatieve berichten over Dutchbat in de media.

Zo’n positieve score vraagt om een nadere beschouwing. Wat gebeurt er namelijk als je het begrip waardering uitsplitst naar waardering voor enerzijds de rol van Nederland in het algemeen, en voor anderzijds de rol van de betrokken individuele militair? Met andere woorden: herkent de publieke opinie het onderscheid tussen micro- en macroniveau waaraan premier Kok op 10 mei 2000 refereerde?

Voorbeelden maken duidelijk dat het antwoord daarop voluit bevestigend is. Over Nederlands-Indië zegt namelijk 31 procent van de ondervraagden de rol van de Nederlandse staat te waarderen, tegenover 57 procent die aangeeft de inzet en offers van de individuele militair te waarderen. Rond Libanon liggen die percentages op respectievelijk 56 procent en 69 procent. In het geval van Srebrenica zijn er 47 procent positieve reacties op de rol van Nederland op macroniveau vast te stellen, en 70 procent positieve reacties op de rol van de individuele militair.

Offers
De waardering voor de rol van de staat is dus structureel beduidend lager dan de waardering voor de individuele militair. Het is een opvallend onderzoeksresultaat. En het is waarschijnlijk ook de verklaring voor het feit dat, gelet op alle positieve geluiden vanuit de samenleving, veel veteranen zich klaarblijkelijk ten onrechte ondergewaardeerd voelen. Als door de politiek, de wetenschap of de media überhaupt al aandacht wordt besteed aan militair optreden, dan gaat het doorgaans over de politieke besluitvorming, de bevelsverhoudingen of over het mandaat. Dan gaat het over de rol van de staat, de politiek of de VN. Vaak gaat het om kritische of negatieve aandacht. Want voor de media is goed nieuws nu eenmaal vaak geen nieuws. Die kritische aandacht wordt door veteranen begrijpelijk genoeg ervaren als een aanval op en een ontkenning van hun individuele prestaties. Premier Kok sprak van het „terugslaan op de mensen.”

Los van de vraag of het rond Srebrenica toch niet anders had moeten of kunnen verlopen, weten we ondertussen dat de val van de enclave vooral gezien moet worden als het failliet van de VN-politiek in Bosnië. De effectiviteit van het optreden van Dutchbat bij de bescherming van de enclave weerspiegelde dat failliet, om niet te zeggen: het was daarvan een logisch gevolg. Maar het failliet mag de individuele soldaat, die zich naar beste weten en kunnen heeft ingespannen, niet worden verweten. Die handelde namelijk namens de Nederlandse politiek, en in opdracht van de VN, met de op dát niveau vastgestelde spelregels en middelen.

Gelet op de 70 procent van de bevolking die waardering heeft voor de Srebrenica-gangers, kan het volgende veilig worden geconcludeerd: de Nederlandse samenleving weet goed te voorkomen dat woede over internationale politieke onmacht de overhand krijgt boven de waardering voor de inzet en offers van de militairen die daarvan het symbool werden.

Tegelijkertijd wordt duidelijk dat de invloed van de media op de Nederlandse publieke opinie niet moet worden overschat. De Nederlandse bevolking laat zich blijkbaar door ongenuanceerde stemmingmakerij níét op het verkeerde been zetten. Alle kritische publiciteit van de afgelopen zeven jaar heeft dan ook geen blijvend negatieve invloed gehad op de algemene mening rond Dutchbat-militairen.

Weinig aandacht
Conclusie: met de maatschappelijke waardering voor Nederlandse veteranen is het alleszins redelijk gesteld. Die vaststelling geldt -ondanks alle commotie rond mislukte filmrolletjes, de polonaise in Zagreb, de telkens opnieuw uitgestelde presentatie van het NIOD-onderzoek en de parlementaire enquête die daarvan wellicht het gevolg zal zijn- óók voor militairen die in 1995 door de Nederlandse politiek in en rond Srebrenica werden ingezet.

Dat betekent niet dat iedereen voor Dutchbat 3 zal applaudisseren, want dat is niet waar. Er blijven altijd mensen die vinden dat het bataljon het anders en beter had moeten doen. Spijtig genoeg staat deze groep prominenter in de mediabelangstelling dan die ruim tweederde van de bevolking die wél respect heeft voor het optreden van Dutchbat. Helaas, want zo raken de gedenkwaardige woorden overschreeuwd die minister-president Kok tijdens de opening van het Veteraneninstituut sprak:

„Eén ding staat voor mij als een paal boven water: de verantwoordelijkheid voor het drama dat zich in Srebrenica heeft voltrokken, mag achteraf -behalve waar ontoelaatbare fouten zijn gemaakt natuurlijk- niet worden afgeschoven op militairen, mannen en vrouwen, die hun taak onder moeilijke omstandigheden met uiterste inzet hebben verricht.”

Het is voor de Srebrenica-gangers goed om te weten dat een groot deel van de Nederlandse bevolking dát met de minister-president eens is. Je mag ervan uitgaan dat ook het NIOD, gelet op zijn reputatie, zich tijdens het onderzoek goed bewust is geweest van het verschil in verantwoordelijkheden tussen de (inter)nationale politiek en de individuele Dutchbat-3-militairen. Deze verschillen zullen op 10 april aanstaande met de publicatie van het NIOD-rapport zonder twijfel de beeldvorming rond Dutchbat 3 een positieve impuls geven. Of de media deze (waarschijnlijke) uitkomst belangwekkend genoeg vinden om onder de aandacht te brengen, valt nog te bezien. De afgelopen jaren is vaker duidelijk geworden dat wanneer er goed nieuws was rond Dutchbat 3, dit aan de aandacht van menig journalist voorbijging.

De auteur is verbonden aan het kennis- en onderzoekscentrum van het Veteraneninstituut in Doorn.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer