Kathedrale Catharinakerk Utrecht was 235 jaar protestants
De rooms-katholieke aartsbisschoppen van Utrecht worden er gewijd. Gisbertus Voetius, theoloog van de Nadere Reformatie, ligt er begraven. De Catharinakerk in de binnenstad van Utrecht was twee eeuwen in protestantse handen. Die periode is nu uitgebreid onderzocht en beschreven.
Rust en evenwicht kenmerken de Catharinakerk. Parochiaan Ton Meijers: „Er hangt een bijzondere spirituele sfeer. De architectuur is mooi regelmatig. Het gebouw is niet protestants, maar evenmin typisch rooms-katholiek. De ruimte is niet kaal, maar is ook niet volgestouwd met beelden.”
Samen met Casper Staal, oud-conservator van het Museum Catharijneconvent naast de kerk, redigeerde Meijers het rijk geïllustreerde boek ”De Utrechtse Catharinakerk”. Beiden kennen het gebouw goed. Staal groeide in deze buurt op, was in deze kerk misdienaar en acoliet (assistent bij een eucharistieviering) en bleef altijd op de kerk betrokken. Meijers, hoofddocent kerkelijk recht aan de Tilburg School of Catholic Theology, is ruim twintig jaar parochiaan en was vice-voorzitter van het parochiebestuur en voorzitter van het Kathedrale Koor Utrecht.
Over de kerk waren wel artikelen en studies geschreven, maar een kritisch bouwhistorisch en geschiedkundig overzicht ontbrak tot nu toe. Het boek vult volgens Meijers en Staal ook witte plekken in de geschiedschrijving op, waaronder het protestantse tijdvak. De historici Frits Broeyer en Thomas van der Dunk deden daarvoor veel bronnenonderzoek.
Anatomiekamer
De Catharinakerk is van oorsprong een kloosterkerk. Karmelieten begonnen in 1468 met de bouw. Na een besluit van keizer Karel V moesten zij kerkgebouw en klooster afstaan aan Johannieters, die de bouw voltooiden. Toen Utrecht in 1580 overging naar de Reformatie, verloor de kerk haar godsdienstige functie. Het gebouw werd benut als smidswerkplaats en ijzerwarenpakhuis en fungeerde als ‘anatomiekamer’; chirurgen van het gasthuis in het voormalige klooster naast de kerk ontleedden lijken op het priesterkoor.
Vanaf 1635 werd de kerk voor de protestantse eredienst gebruikt. Voetius en Jodocus van Lodenstein preekten er. In 1815 vorderde het stadsbestuur het gebouw als garnizoenskerk voor rooms-katholieke soldaten die in Utrecht gelegerd waren. Na 25 jaar geharrewar en gesteggel tussen vele partijen over eigendom en zeggenschap schonk koning Willem II de kerk in 1840 aan de rooms-katholieken. Toen paus Pius IX in 1853 de bisschoppelijke hiërarchie herstelde, werd de Catharinakerk tot metropolitane kathedraal verheven. In de volksmond werd ze „de Katrien” genoemd.
Aanvankelijk werd het kerkgebouw neogotisch ingericht. In de tweede helft van de twintigste eeuw werd het interieur teruggebracht naar de soberheid van de protestantse tijd. „De nieuwe trend in de kerkinrichting was vereenvoudiging van decoratie”, aldus Staal. Tekeningen van kerkinterieur-schilder Pieter Saenredam uit 1636 waren uitgangspunt voor de grootscheepse restauratie van 1951 tot 1965.
Twee beelden
Meijers en Staal: „Enkele neogotische elementen bleven bewaard, zoals de biechtstoelen en de twaalf apostelbeelden op het priesterkoor. Naderhand vond men dat de kerk wel iets meer versierd mocht zijn. Het beeld van Catharina van Alexandrië kreeg zijn plek tegen de rechterpilaar van het priesterkoor terug. De symmetrie werd hersteld door ook een beeld van Johannes de Doper uit de kelder te halen. Beiden zijn patroonheiligen van de Johannieters. Johannes bleek echter kleiner te zijn dan Catharina. Dat werd opgelost met tapijtschilderingen achter de beelden. Je ziet nu niet meer dat ze niet even groot zijn.”